Summary
Dutch
Detailed Translations for bedelt from Dutch to French
bedelen:
-
bedelen (begiftigen; beschenken)
douer; gratifier; doter de; assister-
douer verb
-
gratifier verb (gratifie, gratifies, gratifions, gratifiez, gratifient, gratifiais, gratifiait, gratifiions, gratifiiez, gratifiaient, gratifiai, gratifias, gratifia, gratifiâmes, gratifiâtes, gratifièrent, gratifierai, gratifieras, gratifiera, gratifierons, gratifierez, gratifieront)
-
doter de verb
-
assister verb (assiste, assistes, assistons, assistez, assistent, assistais, assistait, assistions, assistiez, assistaient, assistai, assistas, assista, assistâmes, assistâtes, assistèrent, assisterai, assisteras, assistera, assisterons, assisterez, assisteront)
-
-
bedelen (schooien)
Conjugations for bedelen:
o.t.t.
- bedel
- bedelt
- bedelt
- bedelen
- bedelen
- bedelen
o.v.t.
- bedelde
- bedelde
- bedelde
- bedelden
- bedelden
- bedelden
v.t.t.
- heb gebedeld
- hebt gebedeld
- heeft gebedeld
- hebben gebedeld
- hebben gebedeld
- hebben gebedeld
v.v.t.
- had gebedeld
- had gebedeld
- had gebedeld
- hadden gebedeld
- hadden gebedeld
- hadden gebedeld
o.t.t.t.
- zal bedelen
- zult bedelen
- zal bedelen
- zullen bedelen
- zullen bedelen
- zullen bedelen
o.v.t.t.
- zou bedelen
- zou bedelen
- zou bedelen
- zouden bedelen
- zouden bedelen
- zouden bedelen
diversen
- bedel!
- bedelt!
- gebedeld
- bedelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bedelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
mendicité | bedelen; schooien | afbedelen; afsmeken; aftroggelen; bedelarij |
Verb | Related Translations | Other Translations |
assister | bedelen; begiftigen; beschenken | assisteren; behulpzaam zijn; bijspringen; bijstaan; doorhelpen; gedienstig zijn; handreiken; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen |
doter de | bedelen; begiftigen; beschenken | |
douer | bedelen; begiftigen; beschenken | |
gratifier | bedelen; begiftigen; beschenken | begunstigen; bevoordelen; doneren; geven; schenken; voorschuiven; voortrekken |
mendier | bedelen; schooien | afbedelen; klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren; schooieren |