Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bijschaven:


Dutch

Detailed Translations for bijschaafden from Dutch to French

bijschaven:

bijschaven verb (schaaf bij, schaaft bij, schaafde bij, schaafden bij, bijgeschaven)

  1. bijschaven (perfectioneren)
    perfectionner; améliorer; parfaire
    • perfectionner verb (perfectionne, perfectionnes, perfectionnons, perfectionnez, )
    • améliorer verb (améliore, améliores, améliorons, améliorez, )
    • parfaire verb (parfais, parfait, parfaisons, parfaites, )

Conjugations for bijschaven:

o.t.t.
  1. schaaf bij
  2. schaaft bij
  3. schaaft bij
  4. schaven bij
  5. schaven bij
  6. schaven bij
o.v.t.
  1. schaafde bij
  2. schaafde bij
  3. schaafde bij
  4. schaafden bij
  5. schaafden bij
  6. schaafden bij
v.t.t.
  1. heb bijgeschaven
  2. hebt bijgeschaven
  3. heeft bijgeschaven
  4. hebben bijgeschaven
  5. hebben bijgeschaven
  6. hebben bijgeschaven
v.v.t.
  1. had bijgeschaven
  2. had bijgeschaven
  3. had bijgeschaven
  4. hadden bijgeschaven
  5. hadden bijgeschaven
  6. hadden bijgeschaven
o.t.t.t.
  1. zal bijschaven
  2. zult bijschaven
  3. zal bijschaven
  4. zullen bijschaven
  5. zullen bijschaven
  6. zullen bijschaven
o.v.t.t.
  1. zou bijschaven
  2. zou bijschaven
  3. zou bijschaven
  4. zouden bijschaven
  5. zouden bijschaven
  6. zouden bijschaven
diversen
  1. schaaf bij!
  2. schaaft bij!
  3. bijgeschaven
  4. bijschavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijschaven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
améliorer bijschaven; perfectioneren afhalen; afmaken; afnemen; beter worden; beteren; bijwerken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; meenemen; ophalen; perfectioneren; progressie maken; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; vooruitbrengen; vooruitgang boeken; weghalen; wegnemen
parfaire bijschaven; perfectioneren afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
perfectionner bijschaven; perfectioneren afmaken; afslachten; beteren; bijwerken; completeren; corrigeren; doden; goedmaken; herstellen; herzien; moorden; om het leven brengen; ombrengen; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien