Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bijzetten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijzet from Dutch to French

bijzetten:

bijzetten verb (zet bij, zette bij, zetten bij, bijgezet)

  1. bijzetten (neerzetten; plaatsen; zetten)
    asseoir; mettre; placer; insérer; installer; appliquer; signaler; poser; garer; stationner
    • asseoir verb (assieds, assied, asseyons, asseyez, )
    • mettre verb (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer verb (place, places, plaçons, placez, )
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
    • installer verb (installe, installes, installons, installez, )
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • signaler verb (signale, signales, signalons, signalez, )
    • poser verb (pose, poses, posons, posez, )
    • garer verb (gare, gares, garons, garez, )
    • stationner verb (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )

Conjugations for bijzetten:

o.t.t.
  1. zet bij
  2. zet bij
  3. zet bij
  4. zetten bij
  5. zetten bij
  6. zetten bij
o.v.t.
  1. zette bij
  2. zette bij
  3. zette bij
  4. zetten bij
  5. zetten bij
  6. zetten bij
v.t.t.
  1. heb bijgezet
  2. hebt bijgezet
  3. heeft bijgezet
  4. hebben bijgezet
  5. hebben bijgezet
  6. hebben bijgezet
v.v.t.
  1. had bijgezet
  2. had bijgezet
  3. had bijgezet
  4. hadden bijgezet
  5. hadden bijgezet
  6. hadden bijgezet
o.t.t.t.
  1. zal bijzetten
  2. zult bijzetten
  3. zal bijzetten
  4. zullen bijzetten
  5. zullen bijzetten
  6. zullen bijzetten
o.v.t.t.
  1. zou bijzetten
  2. zou bijzetten
  3. zou bijzetten
  4. zouden bijzetten
  5. zouden bijzetten
  6. zouden bijzetten
diversen
  1. zet bij!
  2. zet bij!
  3. bijgezet
  4. bijzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijzetten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
appliquer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; binnen gieten; gebruik maken van; gebruiken; geven; hanteren; iemand iets toedienen; ingeven; naleven; toepassen; uitoefenen; verstrekken
asseoir bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten baseren; funderen; zitten
garer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten parkeren; stallen
installer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aanbrengen; aanleggen; bevestigen; deponeren; ergens aan bevestigen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; leggen; meubileren; monteren en aansluiten; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; plechtig bevestigen; vastmaken; vastzetten; wegleggen; zetten
insérer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; inbedden; inbouwen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; onderuit halen; passen in; toevoegen; tussen zetten; tussenleggen
mettre bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
placer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aardappelen poten; beleggen; bewaren; deponeren; investeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opslaan; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; poten; stationeren; wegleggen; zetten
poser bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten benoemen; bevestigen; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastmaken; vastzetten; zetten
signaler bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aanduiden; aangeven; attenderen; bemerken; gewaarworden; iets aankondigen; iets aanwijzen; indiceren; merken; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; wijzen
stationner bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten

Wiktionary Translations for bijzetten:

bijzetten
noun
  1. action de déposer, de placer une chose en quelque endroit, ou de remettre, de confier une chose à quelqu’un.