Dutch
Detailed Translations for binnenproppen from Dutch to French
binnenproppen:
-
binnenproppen (inproppen)
engloutir; rembourrer; bourrer dans-
engloutir verb (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, engloutissent, engloutissais, engloutissait, engloutissions, engloutissiez, engloutissaient, engloutîmes, engloutîtes, engloutirent, engloutirai, engloutiras, engloutira, engloutirons, engloutirez, engloutiront)
-
rembourrer verb (rembourre, rembourres, rembourrons, rembourrez, rembourrent, rembourrais, rembourrait, rembourrions, rembourriez, rembourraient, rembourrai, rembourras, rembourra, rembourrâmes, rembourrâtes, rembourrèrent, rembourrerai, rembourreras, rembourrera, rembourrerons, rembourrerez, rembourreront)
-
bourrer dans verb
-
Conjugations for binnenproppen:
o.t.t.
- prop binnen
- propt binnen
- propt binnen
- proppen binnen
- proppen binnen
- proppen binnen
o.v.t.
- propte binnen
- propte binnen
- propte binnen
- propten binnen
- propten binnen
- propten binnen
v.t.t.
- heb binnengepropt
- hebt binnengepropt
- heeft binnengepropt
- hebben binnengepropt
- hebben binnengepropt
- hebben binnengepropt
v.v.t.
- had binnengepropt
- had binnengepropt
- had binnengepropt
- hadden binnengepropt
- hadden binnengepropt
- hadden binnengepropt
o.t.t.t.
- zal binnenproppen
- zult binnenproppen
- zal binnenproppen
- zullen binnenproppen
- zullen binnenproppen
- zullen binnenproppen
o.v.t.t.
- zou binnenproppen
- zou binnenproppen
- zou binnenproppen
- zouden binnenproppen
- zouden binnenproppen
- zouden binnenproppen
diversen
- prop binnen!
- propt binnen!
- binnengepropt
- binnenproppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for binnenproppen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bourrer dans | binnenproppen; inproppen | |
engloutir | binnenproppen; inproppen | bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen |
rembourrer | binnenproppen; inproppen | ineen duwen; proppen |