Summary
Dutch to French: more detail...
- boeren:
-
Wiktionary:
- boeren → roter
- boeren → éructer, roter, faire un rot
Dutch
Detailed Translations for boerend from Dutch to French
boeren:
-
de boeren (provincialen)
-
de boeren (agrariërs)
-
boeren (oprispen; burpen)
éructer; faire un rot; donner des renvois; avoir des renvois; faire un renvoi-
éructer verb (éructe, éructes, éructons, éructez, éructent, éructais, éructait, éructions, éructiez, éructaient, éructai, éructas, éructa, éructâmes, éructâtes, éructèrent, éructerai, éructeras, éructera, éructerons, éructerez, éructeront)
-
faire un rot verb
-
donner des renvois verb
-
avoir des renvois verb
-
faire un renvoi verb
-
-
boeren (resultaten van werk zien)
Conjugations for boeren:
o.t.t.
- boer
- boert
- boert
- boeren
- boeren
- boeren
o.v.t.
- boerde
- boerde
- boerde
- boerden
- boerden
- boerden
v.t.t.
- heb geboerd
- hebt geboerd
- heeft geboerd
- hebben geboerd
- hebben geboerd
- hebben geboerd
v.v.t.
- had geboerd
- had geboerd
- had geboerd
- hadden geboerd
- hadden geboerd
- hadden geboerd
o.t.t.t.
- zal boeren
- zult boeren
- zal boeren
- zullen boeren
- zullen boeren
- zullen boeren
o.v.t.t.
- zou boeren
- zou boeren
- zou boeren
- zouden boeren
- zouden boeren
- zouden boeren
diversen
- boer!
- boert!
- geboerd
- boerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het boeren (oprispen)
Translation Matrix for boeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
agriculteurs | agrariërs; boeren | |
cultivateurs | agrariërs; boeren | |
régurgitation | boeren; oprispen | |
régurgitations | boeren; oprispingen; provincialen | |
éructation | boeren; oprispen | boer; oprisping |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avoir des renvois | boeren; burpen; oprispen | |
donner des renvois | boeren; burpen; oprispen | |
faire de bonnes affaires | boeren; resultaten van werk zien | |
faire un renvoi | boeren; burpen; oprispen | |
faire un rot | boeren; burpen; oprispen | |
voir les fruits de ses efforts | boeren; resultaten van werk zien | |
éructer | boeren; burpen; oprispen |