Dutch

Detailed Translations for bonk from Dutch to French

bonk:

bonk [de ~ (m)] noun

  1. de bonk (bonkend geluid)
    le tapage; le gnon; le cognement

Translation Matrix for bonk:

NounRelated TranslationsOther Translations
cognement bonk; bonkend geluid aanstoten; proosten
gnon bonk; bonkend geluid klap; opstopper; peut; stoot
tapage bonk; bonkend geluid bekloppen; betikken; drukte; gedruis; geluid; herrie; kabaal; kouwe drukte; lawaai; leven; luidruchtigheid; ophef; rumoer; spektakel; stampei; tamtam; tumult

Related Words for "bonk":


Wiktionary Translations for bonk:

bonk
noun
  1. morceau de quelque chose qui casser, briser, séparer de son tout.
  2. portion séparée d’une chose solide qui peut être manger.
  3. partie, portion, morceau d’un tout.

bonk form of bonken:

bonken verb (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)

  1. bonken (slaan; rammen; hameren)
    battre; frapper; donner des coups de marteau; se heurter contre; heurter; cogner; enfoncer à coups de bélier; marteler; taper; éperonner; tabasser; tamponner
    • battre verb (bats, bat, battons, battez, )
    • frapper verb (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • heurter verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • cogner verb (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • marteler verb (martèle, martèles, martelons, martelez, )
    • taper verb (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • éperonner verb (éperonne, éperonnes, éperonnons, éperonnez, )
    • tabasser verb (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • tamponner verb (tamponne, tamponnes, tamponnons, tamponnez, )

Conjugations for bonken:

o.t.t.
  1. bonk
  2. bonkt
  3. bonkt
  4. bonken
  5. bonken
  6. bonken
o.v.t.
  1. bonkte
  2. bonkte
  3. bonkte
  4. bonkten
  5. bonkten
  6. bonkten
v.t.t.
  1. heb gebonkt
  2. hebt gebonkt
  3. heeft gebonkt
  4. hebben gebonkt
  5. hebben gebonkt
  6. hebben gebonkt
v.v.t.
  1. had gebonkt
  2. had gebonkt
  3. had gebonkt
  4. hadden gebonkt
  5. hadden gebonkt
  6. hadden gebonkt
o.t.t.t.
  1. zal bonken
  2. zult bonken
  3. zal bonken
  4. zullen bonken
  5. zullen bonken
  6. zullen bonken
o.v.t.t.
  1. zou bonken
  2. zou bonken
  3. zou bonken
  4. zouden bonken
  5. zouden bonken
  6. zouden bonken
diversen
  1. bonk!
  2. bonkt!
  3. gebonkt
  4. bonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bonken:

NounRelated TranslationsOther Translations
battre afbeuken
VerbRelated TranslationsOther Translations
battre bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aantikken; afkloppen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; hameren; hard slaan; hengsten; karnen; klakken; klapperen; kleppen; kloppen; kloppen met een hamer; klutsen; meppen; omroeren; raken; rammen; roeren; slaan; tikken; timmeren; treffen
cogner bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aanrijden; aantikken; beuken; botsen; hard slaan; hengsten; kloppen; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rammen; slaan; stompen; stoten op; tikken; timmeren
donner des coups de marteau bonken; hameren; rammen; slaan beuken; hameren; kloppen met een hamer; rammen
enfoncer à coups de bélier bonken; hameren; rammen; slaan
frapper bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aantikken; beuken; een klap geven; een oplawaai geven; frapperen; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; meppen; rammen; slaan; stompen; tikken; timmeren
heurter bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aanrijden; aanstoot geven; aantikken; aanvaren; bonzen; botsen; choqueren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; luiden; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; schokken; shockeren; slaan; stoten op; tikken; timmeren
marteler bonken; hameren; rammen; slaan accentueren; benadrukken; beuken; rammen
se heurter contre bonken; hameren; rammen; slaan
tabasser bonken; hameren; rammen; slaan aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; bakkeleien; beuken; duelleren; in elkaar timmeren; kampen; kleunen; knokken; knuppelen; matten; rammen; ranselen; toetakelen; vechten
tamponner bonken; hameren; rammen; slaan afbetten; afstempelen; betten; beuken; bevochtigen; bufferen; deppen; rammen; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen
taper bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aantikken; beuken; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; machineschrijven; meppen; rammen; slaan; stompen; stoppen; tikken; timmeren; typen
éperonner bonken; hameren; rammen; slaan aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; opjutten; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren

Related Words for "bonken":


Wiktionary Translations for bonken:

bonken
noun
  1. Battre la chamade, en parlant du cœur