Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. brocheren:


Dutch

Detailed Translations for brocheren from Dutch to French

brocheren:

brocheren verb (brocheer, brocheert, brocheerde, brocheerden, gebrocheerd)

  1. brocheren
    brocher
    • brocher verb (broche, broches, brochons, brochez, )

Conjugations for brocheren:

o.t.t.
  1. brocheer
  2. brocheert
  3. brocheert
  4. brocheren
  5. brocheren
  6. brocheren
o.v.t.
  1. brocheerde
  2. brocheerde
  3. brocheerde
  4. brocheerden
  5. brocheerden
  6. brocheerden
v.t.t.
  1. heb gebrocheerd
  2. hebt gebrocheerd
  3. heeft gebrocheerd
  4. hebben gebrocheerd
  5. hebben gebrocheerd
  6. hebben gebrocheerd
v.v.t.
  1. had gebrocheerd
  2. had gebrocheerd
  3. had gebrocheerd
  4. hadden gebrocheerd
  5. hadden gebrocheerd
  6. hadden gebrocheerd
o.t.t.t.
  1. zal brocheren
  2. zult brocheren
  3. zal brocheren
  4. zullen brocheren
  5. zullen brocheren
  6. zullen brocheren
o.v.t.t.
  1. zou brocheren
  2. zou brocheren
  3. zou brocheren
  4. zouden brocheren
  5. zouden brocheren
  6. zouden brocheren
diversen
  1. brocheer!
  2. brocheert!
  3. gebrocheerd
  4. brocherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for brocheren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brocher brocheren doorstikken; inweven; naaien; stikken