Translate buil from Dutch to French

Remove Ads

Summary

Dutch to French: more detail...

buil:
- bosse; enflure; grosseur; boule; renflement; bouffissure; tuméfaction; ampoule; gonflement; meurtrissure; bubon; tumeur; abcès; bleu; contusion; lésion; froissement
Wiktionary:
- buil → bosse

Dutch

Detailed Translations for buil from Dutch to French

buil:

buil [de ~ (m)] noun

de buil (bobbel; knobbel; bult)
la bosse; l'enflure; le grosseur; la boule; le renflement
- bosse [la ~] noun
- enflure [la ~] noun
- grosseur [le ~] noun
- boule [la ~] noun
- renflement [le ~] noun
de buil (zwelling; bolling; steenpuist; bobbel; bult; opgezwollen plek; dikte)
l'enflure; la bouffissure
- enflure [la ~] noun
- bouffissure [la ~] noun
de buil (zwelling; bolling; bobbel; pukkel; opzetting; bult; opgezwollen plek)
l'enflure; la tuméfaction; l'ampoule; la bosse; le gonflement; la meurtrissure; le bubon; le tumeur; l'abcès
- enflure [la ~] noun
- tuméfaction [la ~] noun
- ampoule [la ~] noun
- bosse [la ~] noun
- gonflement [le ~] noun
- meurtrissure [la ~] noun
- bubon [le ~] noun
- tumeur [le ~] noun
- abcès [le ~] noun
de buil (kneuswond; kneuzing; letsel; bult)
la bosse; le bleu; la contusion; la lésion; la meurtrissure; le froissement
- bosse [la ~] noun
- bleu [le ~] noun
- contusion [la ~] noun
- lésion [la ~] noun
- meurtrissure [la ~] noun
- froissement [le ~] noun

Translation Matrix for buil:

Noun	Related Translations	Other Translations
abcès	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	abces; bobbeltje; bultje; etterende wond; etterende wonde; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zweer; zwelling
ampoule	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	ampul; blaar; blister; bobbel; bobbeltje; bultje; gloeilamp; opgezwollen plek; opzetting; peer; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; zwelling
bleu	buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel	eerstejaars; eerstejaars student; foet; groentje; lafaard; lafbek; melkmuil; nieuweling; nieuwkomer; overall
bosse	bobbel; bolling; buil; bult; kneuswond; kneuzing; knobbel; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	bluts; bobbel; bobbeltje; bochel; bult; bultje; deuk; hobbel; hobbeling; instulping; oneffenheid; ongelijkheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; zwelling
bouffissure	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
boule	bobbel; buil; bult; knobbel	bal; bol wol; bolvorm; bowlingbal; hobbel; kogelvorm
bubon	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	bobbeltje; bultje; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
contusion	buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel	bobbeltje; bultje; gekneusd zijn; kneuzing; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
enflure	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling	bobbel; bobbeltje; bombast; bultje; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; hoogdravendheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pompeusheid; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; verdikking; wassen; zwellen; zwelling
froissement	buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel	geritsel; geruis; ritseling; ruis
gonflement	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	bobbeltje; bultje; gezwollenheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; wassen; zwellen; zwelling
grosseur	bobbel; buil; bult; knobbel	dikheid; dikte; lijvigheid
lésion	buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel	blessure; bobbeltje; bultje; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; verwonding; vleeswond; voetbalknie; wond; zwelling
meurtrissure	bobbel; bolling; buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	beschadigen; bobbeltje; bultje; gekneusd zijn; kneuzing; krenking; kwetsen; kwetsing; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; striem; zwelling
renflement	bobbel; buil; bult; knobbel
tumeur	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	bobbeltje; bultje; gezwel; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; tumor; zwelling
tuméfaction	bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling	bobbeltje; bultje; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
Modifier	Related Translations	Other Translations
bleu		blauw

Related Words for "buil":

builen, builtje

Wiktionary Translations for buil:

Cross Translation:

From	To	Via
• buil	→ bosse	↔ bump — a swelling on the skin caused by illness or injury

External Machine Translations:

Remove Ads

Translate buil from Dutch to French

Detailed Translations for buil from Dutch to French

buil:

buil [de ~ (m)] noun

de buil (bobbel; knobbel; bult)

de buil (zwelling; bolling; steenpuist; bobbel; bult; opgezwollen plek; dikte)

de buil (zwelling; bolling; bobbel; pukkel; opzetting; bult; opgezwollen plek)

de buil (kneuswond; kneuzing; letsel; bult)

Translation Matrix for buil:

Related Words for "buil":

Wiktionary Translations for buil: