Dutch
Detailed Translations for cureer from Dutch to French
cureren:
-
cureren (genezen)
Conjugations for cureren:
o.t.t.
- cureer
- cureert
- cureert
- cureren
- cureren
- cureren
o.v.t.
- cureerde
- cureerde
- cureerde
- cureerden
- cureerden
- cureerden
v.t.t.
- heb gecureerd
- hebt gecureerd
- heeft gecureerd
- hebben gecureerd
- hebben gecureerd
- hebben gecureerd
v.v.t.
- had gecureerd
- had gecureerd
- had gecureerd
- hadden gecureerd
- hadden gecureerd
- hadden gecureerd
o.t.t.t.
- zal cureren
- zult cureren
- zal cureren
- zullen cureren
- zullen cureren
- zullen cureren
o.v.t.t.
- zou cureren
- zou cureren
- zou cureren
- zouden cureren
- zouden cureren
- zouden cureren
diversen
- cureer!
- cureert!
- gecureerd
- curerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for cureren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
guérir | cureren; genezen | beteren; genezen; gezond maken; gezond worden; helen; leven beteren |