Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. etteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ettert from Dutch to French

etteren:

etteren verb (etter, ettert, etterde, etterden, geëtterd)

  1. etteren (vervelend doen)
  2. etteren (griepen; zeiken; klieren)
    asticoter; rabâcher; geindre; enquiquiner
    • asticoter verb (asticote, asticotes, asticotons, asticotez, )
    • rabâcher verb (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, )
    • geindre verb (geins, geint, geignons, geignez, )
    • enquiquiner verb (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
  3. etteren (pus afscheiden)
    suppurer; s'enfler
    • suppurer verb (suppure, suppures, suppurons, suppurez, )
    • s'enfler verb

Conjugations for etteren:

o.t.t.
  1. etter
  2. ettert
  3. ettert
  4. etteren
  5. etteren
  6. etteren
o.v.t.
  1. etterde
  2. etterde
  3. etterde
  4. etterden
  5. etterden
  6. etterden
v.t.t.
  1. heb geëtterd
  2. hebt geëtterd
  3. heeft geëtterd
  4. hebben geëtterd
  5. hebben geëtterd
  6. hebben geëtterd
v.v.t.
  1. had geëtterd
  2. had geëtterd
  3. had geëtterd
  4. hadden geëtterd
  5. hadden geëtterd
  6. hadden geëtterd
o.t.t.t.
  1. zal etteren
  2. zult etteren
  3. zal etteren
  4. zullen etteren
  5. zullen etteren
  6. zullen etteren
o.v.t.t.
  1. zou etteren
  2. zou etteren
  3. zou etteren
  4. zouden etteren
  5. zouden etteren
  6. zouden etteren
diversen
  1. etter!
  2. ettert!
  3. geëtterd
  4. etterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for etteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asticoter etteren; griepen; klieren; zeiken jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zieken
enquiquiner etteren; griepen; klieren; zeiken jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zemelen; zieken
faire chier etteren; vervelend doen
geindre etteren; griepen; klieren; zeiken brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; huilen; janken; jengelen; kermen; kreunen; krijsen; schreien; steunen; uitgieren
rabâcher etteren; griepen; klieren; zeiken kwijlen; leuteren; zeveren
s'enfler etteren; pus afscheiden dik worden; dikker worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
suppurer etteren; pus afscheiden

Related Words for "etteren":


Wiktionary Translations for etteren:

etteren
verb
  1. intr|nld (medisch, nld) het bij sommige ontstekingen afscheiden van een geelgroen wondvocht (etter)
etteren
verb
  1. médecine|fr rendre du pus.