Dutch

Detailed Translations for fonkelend from Dutch to French

fonkelend:


Translation Matrix for fonkelend:

NounRelated TranslationsOther Translations
fervent dweper; fanaat; ijveraar; maniak; scherpslijper; zeloot
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
brûlant heet
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ardemment brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm fervent; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; stormachtig; temperamentvol; verhit; vurig; warmbloedig
ardent brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm brandend; fervent; geil; gepassioneerd; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden; stormachtig; temperamentvol; verhit; vlammend; vurig; warmbloedig
avec ferveur brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm fervent; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; stormachtig; temperamentvol; verhit; vurig; warmbloedig
avec éclat fonkelend; glinsterend; schitterend fantastisch; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; schitterend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk
brillamment fonkelend; glinsterend; schitterend beter dan de rest; betoverend; briljante; luisterrijk; magnifiek; patent; perfect; prachtig; schitterend; uitblinkend; uitmuntend; uitstek; uitstekend; volmaakt; voortreffelijk
brillant fonkelend; glinsterend; schitterend beter dan de rest; betoverend; blinkend; briljant; briljante; clever; fantastisch; fenomenaal; geniaal; geweldig; glansrijk; glanzend; glimmend; glinsterend; glunderend; grandioos; groots; ingenieus; kien; knap; kundig; kunstig; licht gevend; lichtend; lichtgevend; luisterrijk; lumineus; magnifiek; pienter; prachtig; pralend; schijnend; schitterend; schrander; slim; snugger; uitblinkend; uitgeslapen; uitnemend; uitstekend; vaardig; vindingrijk; voortreffelijk
brûlant brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm adembenemend; benauwd; bloedheet; boeiend; brandend; branderig; broeierig; geil; gepassioneerd; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; hitsig; meeslepend; opgewonden; opwindend; pakkend; seksueel opgewonden; sensationeel; smoorheet; spannend; stormachtig; temperamentvol; vlammend; vurig; warmbloedig; zinderend; zwoel
de feu brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm
de toute beauté fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; wonderschoon
enflammé brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gepassioneerd; gloedvol; hartstochtelijk; heetbloedig; ontvlamd; stormachtig; temperamentvol; verhit; vurig; warmbloedig
enthousiaste brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol; hooggestemd; verhit; vurig
fervent brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm bezeten; bitter; bitter van smaak; dweepziek; dweperig; fanatiek; fel; fervent; hanig; heftig; onbeheerst; onstuimig; pinnig; scherp; snibbig; verhit; vinnig; vlijmend; vurig
glorieusement fonkelend; glinsterend; schitterend betoverend; glorierijk; heilig; luisterrijk; magnifiek; prachtig; roemrijk; roemvol; schitterend; verheerlijkt; zalig
glorieux fonkelend; glinsterend; schitterend betoverend; fier; flink; glorierijk; glorieus; groots; heilig; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; prachtig; prat; roemrijk; roemvol; schitterend; trots; verheerlijkt; zalig
intense brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm angstvallig; erg; fel; hanig; heftig; hevig; intens; intensief; krachtig; nauwlettend; onbeheerst; onstuimig; pinnig; scherp; snibbig; vinnig; vlijmend; zorgvuldig
magnifique fonkelend; glinsterend; schitterend betoverend; briljant; fantastisch; fenomenaal; formidabel; geniaal; geweldig; glansrijk; goddelijk; grandioos; groots; heel mooi; heerlijk; hemels; imponerend; imposant; indrukwekkend; kostelijk; lekker; luisterrijk; lumineus; magistraal; magnifiek; meesterlijk; ontzagwekkend; overheerlijk; paradijselijk; prachtig; puik; reuzelekker; schitterend; smakelijk; uitgelezen; uitnemend; uitstekend; verrukkelijk; voortreffelijk; weids; zalig
magnifiquement fonkelend; glinsterend; schitterend
passionné brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm bevlogen; bezetene; bezield; enthousiast; fanatieke; fel; fervent; geboeid; geestdriftig; gefascineerd; geil; gepassioneerd; geïntrigeerd; gloedvol; hanig; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; heftig; hitsig; met hevige passie; onbeheerst; onstuimig; opgewonden; pinnig; scherp; seksueel opgewonden; snibbig; stormachtig; temperamentvol; verhit; vinnig; vlijmend; vurig; warmbloedig
resplendissant fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; blinkend; fantastisch; geweldig; glimmend; grandioos; groots; magnifiek; riant; schitterend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk; wonderschoon
splendide fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; betoverend; briljant; fantastisch; fenomenaal; geniaal; geweldig; glorierijk; grandioos; groots; heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; luisterrijk; lumineus; lustrijk; magnifiek; overheerlijk; prachtig; reuzelekker; riant; schitterend; smakelijk; uitnemend; uitstekend; verrukkelijk; voortreffelijk; wonderschoon; zalig
splendidement fonkelend; glinsterend; schitterend briljant; fenomenaal; geniaal; glorierijk; luisterrijk; lumineus; lustrijk; magnifiek; prachtig; riant; schitterend
éblouissant fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; eindeloos; fantastisch; geweldig; glorierijk; grandioos; groots; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; oneindig; oogverblindend; prachtig; schitterend; uitnemend; uitstekend; verblindend; voortreffelijk; wonderschoon; zonder einde
éclatant fonkelend; glinsterend; schitterend fantastisch; geweldig; glorierijk; grandioos; groots; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; prachtig; riant; schitterend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk
étincelant fonkelend; glinsterend; schitterend beter dan de rest; briljante; glanzend; glunderend; uitblinkend

fonkelend form of fonkelen:

fonkelen verb (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)

  1. fonkelen (stralen; schijnen; flikkeren; )
    briller; étinceler; resplendir
    • briller verb (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler verb (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • resplendir verb (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
  2. fonkelen (glinsteren; glimmen)
    briller; étinceler; scintiller
    • briller verb (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler verb (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • scintiller verb (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
  3. fonkelen (glinsteren; schitteren)
    briller; exceller; rayonner; étinceler; luire; scintiller; resplendir; reluire
    • briller verb (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • exceller verb (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • rayonner verb (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • étinceler verb (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • luire verb (luis, luit, luisons, luisez, )
    • scintiller verb (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
    • resplendir verb (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • reluire verb (reluis, reluit, reluisons, reluisez, )

Conjugations for fonkelen:

o.t.t.
  1. fonkel
  2. fonkelt
  3. fonkelt
  4. fonkelen
  5. fonkelen
  6. fonkelen
o.v.t.
  1. fonkelde
  2. fonkelde
  3. fonkelde
  4. fonkelden
  5. fonkelden
  6. fonkelden
v.t.t.
  1. heb gefonkeld
  2. hebt gefonkeld
  3. heeft gefonkeld
  4. hebben gefonkeld
  5. hebben gefonkeld
  6. hebben gefonkeld
v.v.t.
  1. had gefonkeld
  2. had gefonkeld
  3. had gefonkeld
  4. hadden gefonkeld
  5. hadden gefonkeld
  6. hadden gefonkeld
o.t.t.t.
  1. zal fonkelen
  2. zult fonkelen
  3. zal fonkelen
  4. zullen fonkelen
  5. zullen fonkelen
  6. zullen fonkelen
o.v.t.t.
  1. zou fonkelen
  2. zou fonkelen
  3. zou fonkelen
  4. zouden fonkelen
  5. zouden fonkelen
  6. zouden fonkelen
diversen
  1. fonkel!
  2. fonkelt!
  3. gefonkeld
  4. fonkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fonkelen [znw.] noun

  1. fonkelen (fonkeling; sprankelen; glitter; schittering)
    la gloire; l'étincellement; le scintillement; l'honneur; la splendeur

Translation Matrix for fonkelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gloire fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen eer; eergevoel; fierheid; glorie; trots
honneur fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen achten; buiging; degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eer; eerbaarheid; eerbetoon; eergevoel; ere; eren; fatsoen; fatsoenlijkheid; fierheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; lintje; netheid; trots
scintillement fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakker; flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; geglinster; glans; glinstering; luister; schijn; schitteren; schittering; vonk
splendeur fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen gelukzaligheid; glans; glorie; heerlijkheid; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; weelde; weelderigheid
étincellement fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakker; flakkering; flikkeren; flikkering; flits; fonkeling; geflikker; gefonkel; geglinster; gesprankel; glans; glinstering; luister; schijn; schitteren; schittering; snel beeld; vonk
VerbRelated TranslationsOther Translations
briller flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; blinken; excelleren; flitsen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; lichten; onderscheiden; oplichten; overtreffen; schijnen; schitteren; stralen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
exceller fonkelen; glinsteren; schitteren excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
luire fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; blinken; gloren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; stralen
rayonner fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; stralen; straling uitzenden; uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
reluire fonkelen; glinsteren; schitteren blinken
resplendir flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen
scintiller fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen
étinceler flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; flonkeren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen; vonken