Noun | Related Translations | Other Translations |
fracture
|
breuk; fractuur
|
beenbreuk
|
hernie
|
breuk; fractuur
|
bobbel; hernia; uitpuiling; uitstulping
|
interruption
|
breuk; fractuur
|
IRQ; bemoeienis; breuk; inlating; inmenging; interrupt; interruptaanvraag; interruptie; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreken; onderbreking; opstootje; ordeverstoring; rel; schafttijd; schaftuur; stoornis; storing; stremming; trap; vastlopen; verbreken; verbreking; verstoring
|
pause
|
breuk; fractuur
|
afleiding; cesuur; etenstijd; interim; kloof; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreken; onderbreking; opening; pauze; pauzeren; rustpauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; spleet; tussenpoos; tussenruimte; tussentijd; uitsparing; verbreken; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
|
rupture
|
breuk; fractuur
|
afbreking; barst; breken; breuk; krak; ruptuur; scheur; scheuring
|