Dutch
Detailed Translations for garneer from Dutch to French
garneren:
-
garneren (schotels garneren; versieren; afwerken; opmaken; opsmukken)
garnir; garnir des plats-
garnir verb (garnis, garnit, garnissons, garnissez, garnissent, garnissais, garnissait, garnissions, garnissiez, garnissaient, garnîmes, garnîtes, garnirent, garnirai, garniras, garnira, garnirons, garnirez, garniront)
-
garnir des plats verb
-
Conjugations for garneren:
o.t.t.
- garneer
- garneert
- garneert
- garneren
- garneren
- garneren
o.v.t.
- garneerde
- garneerde
- garneerde
- garneerden
- garneerden
- garneerden
v.t.t.
- heb gegarneerd
- hebt gegarneerd
- heeft gegarneerd
- hebben gegarneerd
- hebben gegarneerd
- hebben gegarneerd
v.v.t.
- had gegarneerd
- had gegarneerd
- had gegarneerd
- hadden gegarneerd
- hadden gegarneerd
- hadden gegarneerd
o.t.t.t.
- zal garneren
- zult garneren
- zal garneren
- zullen garneren
- zullen garneren
- zullen garneren
o.v.t.t.
- zou garneren
- zou garneren
- zou garneren
- zouden garneren
- zouden garneren
- zouden garneren
en verder
- is gegarneerd
- zijn gegarneerd
diversen
- garneer!
- garneert!
- gegarneerd
- garnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for garneren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
garnir | afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren | bekleden; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; overtrekken; stofferen; tooien; van bekleding voorzien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken |
garnir des plats | afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren |