Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. nieten:
  2. genieten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for geniet from Dutch to French

nieten:

nieten verb (niet, niette, nietten, geniet)

  1. nieten (vastnieten; aanhechten)
    agrafer
    • agrafer verb (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, )

Conjugations for nieten:

o.t.t.
  1. niet
  2. niet
  3. niet
  4. nieten
  5. nieten
  6. nieten
o.v.t.
  1. niette
  2. niette
  3. niette
  4. nietten
  5. nietten
  6. nietten
v.t.t.
  1. heb geniet
  2. hebt geniet
  3. heeft geniet
  4. hebben geniet
  5. hebben geniet
  6. hebben geniet
v.v.t.
  1. had geniet
  2. had geniet
  3. had geniet
  4. hadden geniet
  5. hadden geniet
  6. hadden geniet
o.t.t.t.
  1. zal nieten
  2. zult nieten
  3. zal nieten
  4. zullen nieten
  5. zullen nieten
  6. zullen nieten
o.v.t.t.
  1. zou nieten
  2. zou nieten
  3. zou nieten
  4. zouden nieten
  5. zouden nieten
  6. zouden nieten
en verder
  1. is geniet
  2. zijn geniet
diversen
  1. niet!
  2. niet!
  3. geniet
  4. nietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nieten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agrafer aanhechten; nieten; vastnieten aanhaken; aankoppelen; bevestigen; ergens aan bevestigen; inhaken; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
agrafage à cheval nieten

Related Words for "nieten":


Wiktionary Translations for nieten:


Cross Translation:
FromToVia
nieten agrafer staple — secure with a staple

genieten:

genieten verb (geniet, genoot, genoten, genoten)

  1. genieten (genot hebben van; amuseren)
    – er plezier aan beleven 1
    jouir de; amuser; savourer; jouir; se régaler
    • jouir de verb
    • amuser verb (amuse, amuses, amusons, amusez, )
    • savourer verb (savoure, savoures, savourons, savourez, )
    • jouir verb (jouis, jouit, jouissons, jouissez, )

Conjugations for genieten:

o.t.t.
  1. geniet
  2. geniet
  3. geniet
  4. genieten
  5. genieten
  6. genieten
o.v.t.
  1. genoot
  2. genoot
  3. genoot
  4. genoten
  5. genoten
  6. genoten
v.t.t.
  1. heb genoten
  2. hebt genoten
  3. heeft genoten
  4. hebben genoten
  5. hebben genoten
  6. hebben genoten
v.v.t.
  1. had genoten
  2. had genoten
  3. had genoten
  4. hadden genoten
  5. hadden genoten
  6. hadden genoten
o.t.t.t.
  1. zal genieten
  2. zult genieten
  3. zal genieten
  4. zullen genieten
  5. zullen genieten
  6. zullen genieten
o.v.t.t.
  1. zou genieten
  2. zou genieten
  3. zou genieten
  4. zouden genieten
  5. zouden genieten
  6. zouden genieten
diversen
  1. geniet!
  2. geniet!
  3. genoten
  4. genietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

genieten [znw.] noun

  1. genieten (genot; geneugte)
    – er plezier aan beleven 1
    la jouissance; le plaisir; la délectation

Translation Matrix for genieten:

NounRelated TranslationsOther Translations
délectation geneugte; genieten; genot
jouissance geneugte; genieten; genot deelgerechtigdheid
plaisir geneugte; genieten; genot aardigheid; amusement; animo; belangstelling; blijheid; blijmoedigheid; content; drift; fascinatie; geboeidheid; gein; genoegen; genot; interesse; jolijt; jool; keet; keurigheid; leut; lol; lust; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; opgewektheid; ordelijkheid; plezier; pret; pretmakerij; properheid; seksuele begeerte; smetteloosheid; tevredenheid; vermaak; vermakelijkheid; verstrooiing; vertier; vreugde; vrolijkheid; welgevallen; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
amuser amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken; verlustigen
jouir amuseren; genieten; genot hebben van eindigen; genoegen smaken; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; voltooien
jouir de amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van
savourer amuseren; genieten; genot hebben van bikken; bunkeren; consumeren; eten; genieten van; kluiven; knauwen; lekker eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proeven; savoureren; schransen; schrokken; smaken; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
se régaler amuseren; genieten; genot hebben van lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van

Antonyms for "genieten":


Related Definitions for "genieten":

  1. er plezier aan beleven1
    • we hebben erg genoten van die muziek1

Wiktionary Translations for genieten:

genieten

External Machine Translations: