Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. glaceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for glaceer from Dutch to French

glaceren:

glaceren verb (glaceer, glaceert, glaceerde, glaceerden, geglaceerd)

  1. glaceren
    glacer; émailler; vernir
    • glacer verb
    • émailler verb (émaille, émailles, émaillons, émaillez, )
    • vernir verb (vernis, vernit, vernissons, vernissez, )

Conjugations for glaceren:

o.t.t.
  1. glaceer
  2. glaceert
  3. glaceert
  4. glaceren
  5. glaceren
  6. glaceren
o.v.t.
  1. glaceerde
  2. glaceerde
  3. glaceerde
  4. glaceerden
  5. glaceerden
  6. glaceerden
v.t.t.
  1. heb geglaceerd
  2. hebt geglaceerd
  3. heeft geglaceerd
  4. hebben geglaceerd
  5. hebben geglaceerd
  6. hebben geglaceerd
v.v.t.
  1. had geglaceerd
  2. had geglaceerd
  3. had geglaceerd
  4. hadden geglaceerd
  5. hadden geglaceerd
  6. hadden geglaceerd
o.t.t.t.
  1. zal glaceren
  2. zult glaceren
  3. zal glaceren
  4. zullen glaceren
  5. zullen glaceren
  6. zullen glaceren
o.v.t.t.
  1. zou glaceren
  2. zou glaceren
  3. zou glaceren
  4. zouden glaceren
  5. zouden glaceren
  6. zouden glaceren
en verder
  1. is geglaceerd
  2. zijn geglaceerd
diversen
  1. glaceer!
  2. glaceert!
  3. geglaceerd
  4. glacerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for glaceren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glacer glaceren glazuren; met glazuur bedekken; verglazen
vernir glaceren beschilderen; glazuren; lakken; met glazuur bedekken; schilderen; verglazen; vernissen; verven
émailler glaceren emailleren; moffelen

Wiktionary Translations for glaceren:

glaceren
verb
  1. met een laag glanzende suiker bedekken

Cross Translation:
FromToVia
glaceren glacer ice — to cover with icing