Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. graaien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for graai from Dutch to French

graai form of graaien:

graaien verb (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)

  1. graaien (wegkapen; grissen; grijpen; )
    prendre; piquer; chiper; attraper; souffler; barboter
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • chiper verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • attraper verb (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )
    • souffler verb (souffle, souffles, soufflons, soufflez, )
    • barboter verb (barbote, barbotes, barbotons, barbotez, )
  2. graaien (grabbelen; snuffelen)
    fouiller; fureter; fouiner
    • fouiller verb (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • fureter verb (furète, furètes, furetons, furetez, )
    • fouiner verb (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )
  3. graaien (in iets rondtasten; rommelen; grabbelen)
    fouiller; tâtonner; fouiner; farfouiller
    • fouiller verb (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • tâtonner verb (tâtonne, tâtonnes, tâtonnons, tâtonnez, )
    • fouiner verb (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )
    • farfouiller verb (farfouille, farfouilles, farfouillons, farfouillez, )

Conjugations for graaien:

o.t.t.
  1. graai
  2. graait
  3. graait
  4. graaien
  5. graaien
  6. graaien
o.v.t.
  1. graaide
  2. graaide
  3. graaide
  4. graaiden
  5. graaiden
  6. graaiden
v.t.t.
  1. heb gegraaid
  2. hebt gegraaid
  3. heeft gegraaid
  4. hebben gegraaid
  5. hebben gegraaid
  6. hebben gegraaid
v.v.t.
  1. had gegraaid
  2. had gegraaid
  3. had gegraaid
  4. hadden gegraaid
  5. hadden gegraaid
  6. hadden gegraaid
o.t.t.t.
  1. zal graaien
  2. zult graaien
  3. zal graaien
  4. zullen graaien
  5. zullen graaien
  6. zullen graaien
o.v.t.t.
  1. zou graaien
  2. zou graaien
  3. zou graaien
  4. zouden graaien
  5. zouden graaien
  6. zouden graaien
en verder
  1. is gegraaid
  2. zijn gegraaid
diversen
  1. graai!
  2. graait!
  3. gegraaid
  4. graaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for graaien:

NounRelated TranslationsOther Translations
fouiller aftasten; afvoelen; tasten; voelen
tâtonner aftasten; afvoelen; tasten; voelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
attraper graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; grijpen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppakken; opvangen; pakken; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden
barboter graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; pootjebaden; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
chiper graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; afsnoepen; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; snoepen; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
farfouiller graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen aanrommelen; aanrotzooien; flodderen; knoeien; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip
fouiller graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen aftasten; afvoelen; afzoeken; bevoelen; doorzoeken; fouilleren; grasduinen; naspeuring doen; neuzen; onderzoeken; rechercheren; scharrelen van kip; snuffelen; snuffelen aan; speuren; verkennen; visiteren; woelen; wroeten; wurmen; zien te vinden; zoeken
fouiner graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen aan de zwerf zijn; naspeuring doen; neuzen; om zich heen kijken; rechercheren; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzwerven; scharrelen van kip; snuffelen; speuren; struinen; verdwaald zijn; zwerven
fureter graaien; grabbelen; snuffelen besniffelen; besnuffelen; naspeuring doen; neuzen; om zich heen kijken; rechercheren; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; scharrelen van kip; snuffelen; snuffen; speuren; struinen; verdwaald zijn
piquer graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
prendre graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; grijpen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
souffler graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; fluiten; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; pijpen; puffen; smiespelen; smoezen; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen
tâtonner graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen betasten; bevoelen; voelen

Wiktionary Translations for graaien:


Cross Translation:
FromToVia
graaien → s'emparer de; voler; piquer; arracher snatch — to steal