Dutch
Detailed Translations for insuiker from Dutch to French
insuikeren:
-
insuikeren (besuikeren)
confire; sucrer-
confire verb (confis, confit, confisons, confisez, confisent, confisais, confisait, confisions, confisiez, confisaient, confîmes, confîtes, confirent, confirai, confiras, confira, confirons, confirez, confiront)
-
sucrer verb (sucre, sucres, sucrons, sucrez, sucrent, sucrais, sucrait, sucrions, sucriez, sucraient, sucrai, sucras, sucra, sucrâmes, sucrâtes, sucrèrent, sucrerai, sucreras, sucrera, sucrerons, sucrerez, sucreront)
-
Conjugations for insuikeren:
o.t.t.
- suiker in
- suikert in
- suikert in
- suikeren in
- suikeren in
- suikeren in
o.v.t.
- suikerde in
- suikerde in
- suikerde in
- suikerden in
- suikerden in
- suikerden in
v.t.t.
- heb ingesuikerd
- hebt ingesuikerd
- heeft ingesuikerd
- hebben ingesuikerd
- hebben ingesuikerd
- hebben ingesuikerd
v.v.t.
- had ingesuikerd
- had ingesuikerd
- had ingesuikerd
- hadden ingesuikerd
- hadden ingesuikerd
- hadden ingesuikerd
o.t.t.t.
- zal insuikeren
- zult insuikeren
- zal insuikeren
- zullen insuikeren
- zullen insuikeren
- zullen insuikeren
o.v.t.t.
- zou insuikeren
- zou insuikeren
- zou insuikeren
- zouden insuikeren
- zouden insuikeren
- zouden insuikeren
en verder
- is ingesuikerd
diversen
- suiker in!
- suikert in!
- ingesuikerd
- insuikerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for insuikeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
confire | besuikeren; insuikeren | conserveren; inleggen; inmaken; inpekelen; inzouten; konfijten; opzouten; zoeten; zoetmaken |
sucrer | besuikeren; insuikeren | met suiker doordrenken; zoeten; zoetmaken |