Dutch

Detailed Translations for inwerken from Dutch to French

inwerken:

inwerken verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

  1. inwerken
  2. inwerken (voorbereiden op; prepareren)
    familiariser; mettre au courant; agir sur; initier
    • familiariser verb (familiarise, familiarises, familiarisons, familiarisez, )
    • agir sur verb
    • initier verb (initie, inities, initions, initiez, )

Conjugations for inwerken:

o.t.t.
  1. werk in
  2. werkt in
  3. werkt in
  4. werken in
  5. werken in
  6. werken in
o.v.t.
  1. werkte in
  2. werkte in
  3. werkte in
  4. werkten in
  5. werkten in
  6. werkten in
v.t.t.
  1. ben ingewerkt
  2. bent ingewerkt
  3. is ingewerkt
  4. zijn ingewerkt
  5. zijn ingewerkt
  6. zijn ingewerkt
v.v.t.
  1. was ingewerkt
  2. was ingewerkt
  3. was ingewerkt
  4. waren ingewerkt
  5. waren ingewerkt
  6. waren ingewerkt
o.t.t.t.
  1. zal inwerken
  2. zult inwerken
  3. zal inwerken
  4. zullen inwerken
  5. zullen inwerken
  6. zullen inwerken
o.v.t.t.
  1. zou inwerken
  2. zou inwerken
  3. zou inwerken
  4. zouden inwerken
  5. zouden inwerken
  6. zouden inwerken
diversen
  1. werk in!
  2. werkt in!
  3. ingewerkt
  4. inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inwerken:

NounRelated TranslationsOther Translations
agir sur inwerken
avoir de l'influence sur inwerken
influer sur inwerken
VerbRelated TranslationsOther Translations
agir sur inwerken; prepareren; voorbereiden op beïnvloeden
avoir de l'influence sur invloed hebben
familiariser inwerken; prepareren; voorbereiden op
initier inwerken; prepareren; voorbereiden op
mettre au courant inwerken; prepareren; voorbereiden op berichten; erbij zeggen; iets melden; noemen; vermelden

External Machine Translations: