Dutch

Detailed Translations for klaarspelen from Dutch to French

klaarspelen:

klaarspelen verb (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)

  1. klaarspelen (voor elkaar krijgen; fiksen; flikken)
    réussir; arranger; savoir s'y prendre
    • réussir verb (réussis, réussit, réussissons, réussissez, )
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  2. klaarspelen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; bedingen; fixen; lappen)
    réussir; arriver à; parvenir à; parvenir; accomplir; effectuer; réaliser; exécuter; arriver
    • réussir verb (réussis, réussit, réussissons, réussissez, )
    • arriver à verb
    • parvenir verb (parviens, parvient, parvenons, parvenez, )
    • accomplir verb (accomplis, accomplit, accomplissons, accomplissez, )
    • effectuer verb (effectue, effectues, effectuons, effectuez, )
    • réaliser verb (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • exécuter verb (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, )
    • arriver verb (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
  3. klaarspelen (voor elkaar krijgen; fiksen)
    réussir; parvenir; réussir à faire; achever; réussir à achever; finir
    • réussir verb (réussis, réussit, réussissons, réussissez, )
    • parvenir verb (parviens, parvient, parvenons, parvenez, )
    • achever verb (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir verb (finis, finit, finissons, finissez, )

Conjugations for klaarspelen:

o.t.t.
  1. speel klaar
  2. speelt klaar
  3. speelt klaar
  4. spelen klaar
  5. spelen klaar
  6. spelen klaar
o.v.t.
  1. speelde klaar
  2. speelde klaar
  3. speelde klaar
  4. speelden klaar
  5. speelden klaar
  6. speelden klaar
v.t.t.
  1. heb klaargespeeld
  2. hebt klaargespeeld
  3. heeft klaargespeeld
  4. hebben klaargespeeld
  5. hebben klaargespeeld
  6. hebben klaargespeeld
v.v.t.
  1. had klaargespeeld
  2. had klaargespeeld
  3. had klaargespeeld
  4. hadden klaargespeeld
  5. hadden klaargespeeld
  6. hadden klaargespeeld
o.t.t.t.
  1. zal klaarspelen
  2. zult klaarspelen
  3. zal klaarspelen
  4. zullen klaarspelen
  5. zullen klaarspelen
  6. zullen klaarspelen
o.v.t.t.
  1. zou klaarspelen
  2. zou klaarspelen
  3. zou klaarspelen
  4. zouden klaarspelen
  5. zouden klaarspelen
  6. zouden klaarspelen
en verder
  1. ben klaargespeeld
  2. bent klaargespeeld
  3. is klaargespeeld
  4. zijn klaargespeeld
  5. zijn klaargespeeld
  6. zijn klaargespeeld
diversen
  1. speel klaar!
  2. speelt klaar!
  3. klaargespeeld
  4. klaarspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klaarspelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arriver plaatsvinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
accomplir bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afkrijgen; afleggen; afmaken; afronden; afwerken; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; meters maken; realiseren; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; verwerkelijken; verwezenlijken; volbrengen; volmaken; voltooien; voltrekken; waarmaken; zich voltrekken
achever fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen aankomen; afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien
arranger fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen
arriver bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aankomen; aflopen; arriveren; bekruipen; belanden; eindigen; finishen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overwaaien; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
arriver à bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aflopen; bolwerken; ertoe komen; komen tot; raken; reiken; terechtkomen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
effectuer bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; arbeiden; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; controleren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; nagaan; nakijken; realiseren; totstandbrengen; verwerkelijken; verwezenlijken; volbrengen; volmaken; voltooien; voltrekken; werken; zich voltrekken
exécuter bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; arbeiden; beëindigen; completeren; doen; doodschieten; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; plegen; ter dood brengen; terechtstellen; uit de weg ruimen; uitrichten; uitvoeren; vermoorden; verrichten; volbrengen; volmaken; voltooien; voltrekken; volvoeren; werken; zich voltrekken
finir fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen afdoen; afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voorbijgaan; vreten
parvenir bedingen; bewerkstelligen; fiksen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aflopen; eindigen; ejaculeren; klaarkomen; slagen; succes hebben; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voltooien; voorbijgaan
parvenir à bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aflopen; behalen; vergaan; verkrijgen; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; winnen
réaliser bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen arbeiden; begrijpen; behalen; bewerkstelligen; doen; handelen; iets bemachtigen; in het leven roepen; inzien; maken; met het verstand vatten; realiseren; regisseren; scheppen; snappen; te pakken krijgen; ten gelde maken; tot stand brengen; tot stand komen; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verkrijgen; verrichten; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen; werken; winnen; zich voltrekken
réussir bedingen; bewerkstelligen; fiksen; fixen; flikken; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aflopen; bloeien; floreren; goed gaan; goed lopen; het goed maken; slagen; slagen voor; succes hebben; tot hoogconjunctuur komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
réussir à achever fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
réussir à faire fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
savoir s'y prendre fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen

Wiktionary Translations for klaarspelen:

klaarspelen
verb
  1. iets moeilijks in orde of ten einde brengen
klaarspelen
verb
  1. joindre (deux choses) bout à bout.
  2. parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.
  3. Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
  4. Avoir une bonne ou une mauvaise issue.