Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. kruit:
  2. kruien:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kruit from Dutch to French

kruit:

kruit [het ~] noun

  1. het kruit (poeder)
    la poudre

Translation Matrix for kruit:

NounRelated TranslationsOther Translations
poudre kruit; poeder buskruit; knalkruit; knalpoeder; slijpsel

Wiktionary Translations for kruit:

kruit

kruien:

kruien verb (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

  1. kruien (karren)
    brouetter; transporter dans une brouettte
    • brouetter verb (brouette, brouettes, brouettons, brouettez, )

Conjugations for kruien:

o.t.t.
  1. krui
  2. kruit
  3. kruit
  4. kruien
  5. kruien
  6. kruien
o.v.t.
  1. kruide
  2. kruide
  3. kruide
  4. kruiden
  5. kruiden
  6. kruiden
v.t.t.
  1. heb gekruid
  2. hebt gekruid
  3. heeft gekruid
  4. hebben gekruid
  5. hebben gekruid
  6. hebben gekruid
v.v.t.
  1. had gekruid
  2. had gekruid
  3. had gekruid
  4. hadden gekruid
  5. hadden gekruid
  6. hadden gekruid
o.t.t.t.
  1. zal kruien
  2. zult kruien
  3. zal kruien
  4. zullen kruien
  5. zullen kruien
  6. zullen kruien
o.v.t.t.
  1. zou kruien
  2. zou kruien
  3. zou kruien
  4. zouden kruien
  5. zouden kruien
  6. zouden kruien
diversen
  1. krui!
  2. kruit!
  3. gekruid
  4. kruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kruien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brouetter karren; kruien
transporter dans une brouettte karren; kruien