Summary
Dutch
Detailed Translations for kwamen klaar from Dutch to French
klaarkomen:
-
klaarkomen (ejaculeren)
parvenir; éjaculer-
parvenir verb (parviens, parvient, parvenons, parvenez, parviennent, parvenais, parvenait, parvenions, parveniez, parvenaient, parvins, parvint, parvînmes, parvîntes, parvinrent, parviendrai, parviendras, parviendra, parviendrons, parviendrez, parviendront)
-
éjaculer verb (éjacule, éjacules, éjaculons, éjaculez, éjaculent, éjaculais, éjaculait, éjaculions, éjaculiez, éjaculaient, éjaculai, éjaculas, éjacula, éjaculâmes, éjaculâtes, éjaculèrent, éjaculerai, éjaculeras, éjaculera, éjaculerons, éjaculerez, éjaculeront)
-
Conjugations for klaarkomen:
o.t.t.
- kom klaar
- komt klaar
- komt klaar
- komen klaar
- komen klaar
- komen klaar
o.v.t.
- kwam klaar
- kwam klaar
- kwam klaar
- kwamen klaar
- kwamen klaar
- kwamen klaar
v.t.t.
- ben klaar gekomen
- bent klaar gekomen
- is klaar gekomen
- zijn klaar gekomen
- zijn klaar gekomen
- zijn klaar gekomen
v.v.t.
- was klaar gekomen
- was klaar gekomen
- was klaar gekomen
- waren klaar gekomen
- waren klaar gekomen
- waren klaar gekomen
o.t.t.t.
- zal klaarkomen
- zult klaarkomen
- zal klaarkomen
- zullen klaarkomen
- zullen klaarkomen
- zullen klaarkomen
o.v.t.t.
- zou klaarkomen
- zou klaarkomen
- zou klaarkomen
- zouden klaarkomen
- zouden klaarkomen
- zouden klaarkomen
diversen
- kom klaar!
- komt klaar!
- klaar gekomen
- klaarkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klaarkomen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
parvenir | ejaculeren; klaarkomen | aflopen; bedingen; bewerkstelligen; eindigen; fiksen; fixen; klaarspelen; lappen; slagen; succes hebben; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan |
éjaculer | ejaculeren; klaarkomen | ejaculeren; spuiten; uitspuiten |
Wiktionary Translations for klaarkomen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klaarkomen | → venir; jouir | ↔ come — to orgasm |
• klaarkomen | → jouir; éjaculer; juter; venir | ↔ cum — slang: have an orgasm; ejaculate |
• klaarkomen | → orgasme | ↔ orgasm — the peak of sexual pleasure |