Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. nazien:


Dutch

Detailed Translations for nazien from Dutch to French

nazien:

nazien verb (zie na, ziet na, zag na, zagen na, nagezien)

  1. nazien (nakijken)
    réviser; revoir
    • réviser verb (révise, révises, révisons, révisez, )
    • revoir verb (revois, revoit, revoyons, revoyez, )

Conjugations for nazien:

o.t.t.
  1. zie na
  2. ziet na
  3. ziet na
  4. zien na
  5. zien na
  6. zien na
o.v.t.
  1. zag na
  2. zag na
  3. zag na
  4. zagen na
  5. zagen na
  6. zagen na
v.t.t.
  1. heb nagezien
  2. hebt nagezien
  3. heeft nagezien
  4. hebben nagezien
  5. hebben nagezien
  6. hebben nagezien
v.v.t.
  1. had nagezien
  2. had nagezien
  3. had nagezien
  4. hadden nagezien
  5. hadden nagezien
  6. hadden nagezien
o.t.t.t.
  1. zal nazien
  2. zult nazien
  3. zal nazien
  4. zullen nazien
  5. zullen nazien
  6. zullen nazien
o.v.t.t.
  1. zou nazien
  2. zou nazien
  3. zou nazien
  4. zouden nazien
  5. zouden nazien
  6. zouden nazien
en verder
  1. ben nagezien
  2. bent nagezien
  3. is nagezien
  4. zijn nagezien
  5. zijn nagezien
  6. zijn nagezien
diversen
  1. zie na!
  2. ziet na!
  3. nagezien
  4. naziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nazien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
revoir nakijken; nazien controleren; hervormen; herzien; nagaan; nakijken; reformeren; terugzien; weerzien
réviser nakijken; nazien amenderen; controleren; hervormen; herzien; modificeren; nagaan; nakijken; omwerken; reformeren; reviseren; veranderen; wijzigen