Noun | Related Translations | Other Translations |
accrochage
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
aanhaken; aanrijding; botsing; collisie; haken; handgemeen; opeen knallen; schermutseling; vasthaken
|
altercation
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
botsing; opeen knallen
|
chamaillerie
|
dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
|
gebakkelei; gehakketak; gekibbel; gekif; gekijf; gekrakeel; geruzie
|
collision
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
aanrijding; aanvaring; botsing; collisie; conflict; opeen knallen
|
conflit
|
botsing; conflict; geschil; onenigheid; ruzie; twist
|
conflict; debat; dispuut; doolhof; geschil; gevecht; kamp; kwestie; labyrint; redestrijd; redetwist; ruzie; strijd; twist; twistgesprek; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling; worsteling
|
controverse
|
geschil; onenigheid; twist
|
controverse; debat; dispuut; geschil; geschilpunt; omstreden kwestie; punt van geschil; punt van onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; strijdpunt; strijdvraag; twist; twistgesprek; twistpunt; twistvraag; woordenstrijd; woordenwisseling
|
différend
|
botsing; conflict; dispuut; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; woordenwisseling
|
debat; dispuut; geschil; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; issue; kwestie; oogpunt; perspectief; punt; redestrijd; redetwist; ruzie; standpunt; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling; zienswijs
|
discorde
|
botsing; conflict; disharmonie; dispuut; geschil; meningsverschil; onenigheid; onmin; onvrede; ruzie; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete; woordenwisseling
|
debat; disharmonie; dispuut; doolhof; geschil; gespletenheid; gevecht; kamp; labyrint; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; redestrijd; redetwist; ruzie; strijd; tweedracht; tweespalt; twist; twistgesprek; verdeeldheid; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling; worsteling
|
discussion
|
dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
|
bespreken; besprekingen; conversatie; debat; dialoog; discussie; dispuut; gedachtenverandering; gedachtewisseling; geschil; gesprek; redestrijd; redetwist; ruzie; samenspraak; spreken over; tweegesprek; tweespraak; twist; twistgesprek; vergaderingen; woordenstrijd; woordenwisseling
|
dispute
|
botsing; conflict; dispuut; geschil; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; woordenwisseling
|
aanvechten; bestrijden; betwisten; debat; dispuut; doolhof; gefoeter; gescheld; geschil; gevecht; kamp; labyrint; redestrijd; redetwist; ruzie; ruzie maken; scheldpartij; strijd; twist; twistgesprek; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling; worsteling
|
divergence d'opinion
|
dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
|
|
divergence de vues
|
dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
|
|
division
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
afdeling; bestuursregio; departement; detachement; divisie; gespletenheid; maken van onderscheid; onderscheiding; opdeling; sectie; tak; tweedracht; tweespalt; vakgroep; verdeeldheid; verdeling
|
démêlé
|
botsing; conflict; dispuut; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; woordenwisseling
|
doolhof; gevecht; kamp; labyrint; strijd; warboel; warnet; worsteling
|
désaccord
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; ontstemming; onvrede
|
désordre
|
onenigheid; onmin; onvrede
|
anarchie; bende; chaos; doolhof; fraude; heksenketel; keet; knoeiboel; labyrint; malversatie; ongeregeldheid; onregelmatigheden; ontvreemding; opstootje; ordeloosheid; ordeverstoring; puinhoop; puinzooi; regelloosheid; rel; rommel; rotzooi; soepzootje; stoornis; troep; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; verstoring; wanorde; wanordelijkheid; warboel; warhoop; warnet; warwinkel; zooi; zooitje; zootje; zwendel
|
désunion
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
|
heurt
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
aanrijding; beven; botsing; collisie; doolhof; duw; duwtje; frictie; gevecht; hengst; hort; kamp; klap; labyrint; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; schok; schokkende beweging; stoot; stootje; strijd; warboel; warnet; worsteling; wrijving; zet
|
joute oratoire
|
dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
|
|
litige
|
botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
|
doolhof; geschil; gevecht; kamp; kwestie; labyrint; ruzie; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling
|
querelle
|
botsing; conflict; dispuut; geschil; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; woordenwisseling
|
debat; dispuut; gedonderjaag; geravot; geschil; gestoei; gevecht; kamp; redestrijd; redetwist; ruzie; stoeierij; stoeipartij; strijd; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling; worsteling
|
zizanie
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
gespletenheid; tweedracht; tweespalt; verdeeldheid
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
démêlé
|
|
uiteengeplozen; uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld
|