Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. pastoor:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pastoor from Dutch to French

pastoor:

pastoor [de ~ (m)] noun

  1. de pastoor (geestelijk herder; hoeder)
    le pasteur; le curé; le prêtre

Translation Matrix for pastoor:

NounRelated TranslationsOther Translations
curé geestelijk herder; hoeder; pastoor
pasteur geestelijk herder; hoeder; pastoor bedienaar van de godsdienst; broeder; dominee; geestelijke; pastor; predikant; prediker; voorganger; zielzorger
prêtre geestelijk herder; hoeder; pastoor geestelijke; pastor; pater; predikant; priester

Related Words for "pastoor":

  • pastoors, pastoortje, pastoortjes

Related Definitions for "pastoor":

  1. leider van groep gelovigen in katholieke kerk1
    • hoe heet de pastoor van deze kerk?1

Wiktionary Translations for pastoor:

pastoor
Cross Translation:
FromToVia
pastoor pasteur pastor — a minister or priest
pastoor prêtre priest — clergyman

Related Translations for pastoor