Dutch

Detailed Translations for pestte from Dutch to French

pestte form of pesten:

pesten verb (pest, pestte, pestten, gepest)

  1. pesten (treiteren; plagen; koeioneren; )
    embêter; enquiquiner; agacer; brimer; assommer; intimider; importuner; brusquer; rudoyer; maltraiter; incommoder; embarrasser; tyranniser
    • embêter verb (embête, embêtes, embêtons, embêtez, )
    • enquiquiner verb (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer verb (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • brimer verb (brime, brimes, brimons, brimez, )
    • assommer verb (assomme, assommes, assommons, assommez, )
    • intimider verb (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • importuner verb (importune, importunes, importunons, importunez, )
    • brusquer verb (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • rudoyer verb (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )
    • maltraiter verb (maltraite, maltraites, maltraitons, maltraitez, )
    • incommoder verb (incommode, incommodes, incommodons, incommodez, )
    • embarrasser verb (embarrasse, embarrasses, embarrassons, embarrassez, )
    • tyranniser verb (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )
  2. pesten (sarren; uitdagen; plagen; )
    harceler; taquiner; irriter; enquiquiner; agacer; asticoter
    • harceler verb (harcelle, harcelles, harcelons, harcelez, )
    • taquiner verb (taquine, taquines, taquinons, taquinez, )
    • irriter verb (irrite, irrites, irritons, irritez, )
    • enquiquiner verb (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer verb (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • asticoter verb (asticote, asticotes, asticotons, asticotez, )

Conjugations for pesten:

o.t.t.
  1. pest
  2. pest
  3. pest
  4. pesten
  5. pesten
  6. pesten
o.v.t.
  1. pestte
  2. pestte
  3. pestte
  4. pestten
  5. pestten
  6. pestten
v.t.t.
  1. heb gepest
  2. hebt gepest
  3. heeft gepest
  4. hebben gepest
  5. hebben gepest
  6. hebben gepest
v.v.t.
  1. had gepest
  2. had gepest
  3. had gepest
  4. hadden gepest
  5. hadden gepest
  6. hadden gepest
o.t.t.t.
  1. zal pesten
  2. zult pesten
  3. zal pesten
  4. zullen pesten
  5. zullen pesten
  6. zullen pesten
o.v.t.t.
  1. zou pesten
  2. zou pesten
  3. zou pesten
  4. zouden pesten
  5. zouden pesten
  6. zouden pesten
en verder
  1. ben gepest
  2. bent gepest
  3. is gepest
  4. zijn gepest
  5. zijn gepest
  6. zijn gepest
diversen
  1. pest!
  2. pest!
  3. gepest
  4. pestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pesten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agacer jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; ergeren; irriteren; lastigvallen; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; poken; stoken; teisteren; vervelen
assommer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aandringen; donderjagen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
asticoter jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken etteren; griepen; klieren; wegpesten; zeiken
brimer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; ontgroenen
brusquer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; onheus bejegenen; overvallen; verhaasten; versnellen
embarrasser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belemmeren; beletten; obstructie plegen; omruilen; omwisselen; ruilen; verhinderen; verlegen maken; verwisselen; wisselen
embêter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; vervelen
enquiquiner jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken etteren; griepen; klieren; wegpesten; zeiken; zemelen
harceler jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken lastigvallen; omwoelen; teisteren
importuner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belasten; lastigvallen; ontrieven; opdragen; teisteren
incommoder koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; storen
intimider koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; onder druk zetten; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verlegen maken; verschrikken; vrees aanjagen
irriter jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; iets vergallen; irriteren; op de zenuwen werken; raspen; schaven; schuren; verknoeien; verstoren; vertoornen; vervelen
maltraiter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afranselen; brutaliseren; bruuskeren; iemand toetakelen; mishandelen; molesteren; pijnigen
rudoyer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afbekken; afblaffen; afsnauwen; brutaliseren; bruuskeren; mishandelen; molesteren; pijnigen; snauwen; toebijten; toesnauwen
taquiner jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; wegpesten
tyranniser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen

Related Words for "pesten":


Wiktionary Translations for pesten:

pesten
verb
  1. maltraiter, faire subir des épreuves vexatoires.
  2. provoquer, exciter parfois jusqu’à importuner, jusqu’à tourmenter.

Cross Translation:
FromToVia
pesten monter qqn; taquiner needle — to tease in order to provoke
pesten affliger plague — to harass
pesten asticoter triezen — (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt