Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. pralen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for praalde from Dutch to French

pralen:

pralen verb (praal, praalt, praalde, praalden, gepraald)

  1. pralen (pronken; te kijk lopen met; geuren)
    étaler; se pavaner; parader; faire des chichis; fleurer; faire étalage de
    • étaler verb (étale, étales, étalons, étalez, )
    • se pavaner verb
    • parader verb (parade, parades, paradons, paradez, )
    • fleurer verb (fleure, fleures, fleurons, fleurez, )

Conjugations for pralen:

o.t.t.
  1. praal
  2. praalt
  3. praalt
  4. pralen
  5. pralen
  6. pralen
o.v.t.
  1. praalde
  2. praalde
  3. praalde
  4. praalden
  5. praalden
  6. praalden
v.t.t.
  1. heb gepraald
  2. hebt gepraald
  3. heeft gepraald
  4. hebben gepraald
  5. hebben gepraald
  6. hebben gepraald
v.v.t.
  1. had gepraald
  2. had gepraald
  3. had gepraald
  4. hadden gepraald
  5. hadden gepraald
  6. hadden gepraald
o.t.t.t.
  1. zal pralen
  2. zult pralen
  3. zal pralen
  4. zullen pralen
  5. zullen pralen
  6. zullen pralen
o.v.t.t.
  1. zou pralen
  2. zou pralen
  3. zou pralen
  4. zouden pralen
  5. zouden pralen
  6. zouden pralen
diversen
  1. praal!
  2. praalt!
  3. gepraald
  4. pralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pralen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire des chichis geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met
faire étalage de geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen
fleurer geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken
parader geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met flaneren; paraderen
se pavaner geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
étaler geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met afsteken; eruit springen; etaleren; exposeren; in het oog lopen; klaar leggen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvallen; rondstrooien; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitdijen; uitklappen; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; vertonen; voor ogen brengen

Related Words for "pralen":


Wiktionary Translations for pralen:

pralen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens