Summary


Dutch

Detailed Translations for redetwist from Dutch to French

redetwist:

redetwist [de ~ (m)] noun

  1. de redetwist (twistgesprek; dispuut; debat; )
    la dispute; le conflit; le débat; la querelle; la discussion; le différend; la controverse; la discorde

Translation Matrix for redetwist:

NounRelated TranslationsOther Translations
conflit debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling botsing; conflict; doolhof; geschil; gevecht; kamp; kwestie; labyrint; onenigheid; ruzie; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling
controverse debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling controverse; geschil; geschilpunt; omstreden kwestie; onenigheid; punt van geschil; punt van onenigheid; strijdpunt; strijdvraag; twist; twistpunt; twistvraag
différend debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling botsing; conflict; dispuut; geschil; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; issue; kwestie; meningsverschil; onenigheid; oogpunt; perspectief; punt; ruzie; standpunt; twist; woordenwisseling; zienswijs
discorde debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling botsing; conflict; disharmonie; dispuut; doolhof; geschil; gespletenheid; gevecht; kamp; labyrint; meningsverschil; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; ruzie; scheuring; schisma; strijd; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete; warboel; warnet; woordenwisseling; worsteling
discussion debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling bespreken; besprekingen; conversatie; debat; dialoog; discussie; dispuut; gedachtenverandering; gedachtewisseling; gesprek; meningsverschil; onenigheid; samenspraak; spreken over; tweegesprek; tweespraak; vergaderingen; woordenwisseling
dispute debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling aanvechten; bestrijden; betwisten; botsing; conflict; dispuut; doolhof; gefoeter; gescheld; geschil; gevecht; kamp; labyrint; meningsverschil; onenigheid; ruzie; ruzie maken; scheldpartij; strijd; twist; warboel; warnet; woordenwisseling; worsteling
débat debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling debat; discussie; gedachtenverandering; gedachtewisseling
querelle debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling botsing; conflict; dispuut; gedonderjaag; geravot; geschil; gestoei; gevecht; kamp; meningsverschil; onenigheid; ruzie; stoeierij; stoeipartij; strijd; twist; woordenwisseling; worsteling

Related Words for "redetwist":


redetwist form of redetwisten:

redetwisten verb (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)

  1. redetwisten (twisten; disputeren; argumenteren)
    discuter; contredire; répliquer; controverser; contester; débattre; argumenter
    • discuter verb (discute, discutes, discutons, discutez, )
    • contredire verb (contredis, contredit, contredisons, contreditez, )
    • répliquer verb (réplique, répliques, répliquons, répliquez, )
    • contester verb (conteste, contestes, contestons, contestez, )
    • débattre verb (débats, débat, débattons, débattez, )
    • argumenter verb (argumente, argumentes, argumentons, argumentez, )

Conjugations for redetwisten:

o.t.t.
  1. redetwist
  2. redetwist
  3. redetwist
  4. redetwisten
  5. redetwisten
  6. redetwisten
o.v.t.
  1. redetwistte
  2. redetwistte
  3. redetwistte
  4. redetwistten
  5. redetwistten
  6. redetwistten
v.t.t.
  1. heb geredetwist
  2. hebt geredetwist
  3. heeft geredetwist
  4. hebben geredetwist
  5. hebben geredetwist
  6. hebben geredetwist
v.v.t.
  1. had geredetwist
  2. had geredetwist
  3. had geredetwist
  4. hadden geredetwist
  5. hadden geredetwist
  6. hadden geredetwist
o.t.t.t.
  1. zal redetwisten
  2. zult redetwisten
  3. zal redetwisten
  4. zullen redetwisten
  5. zullen redetwisten
  6. zullen redetwisten
o.v.t.t.
  1. zou redetwisten
  2. zou redetwisten
  3. zou redetwisten
  4. zouden redetwisten
  5. zouden redetwisten
  6. zouden redetwisten
diversen
  1. redetwist!
  2. redetwist!
  3. geredetwist
  4. redetwistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for redetwisten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
argumenter argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten argumenteren; beredeneren; betogen; beweren; debatteren; demonstreren; discussiëren; kiften; kijven; krakelen; pretenderen; redeneren; ruzie maken; ruziën; stellen; twisten; verklaren; voorgeven
contester argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten aanvechten; bestrijden; betwisten; in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken
contredire argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
controverser argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten
discuter argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten babbelen; bakkeleien; bediscussiëren; bekvechten; bepraten; bespreken; communiceren; converseren; debatteren; discussiëren; doorpraten; doorspreken; een conversatie hebben; hakketakken; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; overleg voeren; praten; praten over; ruzieën; snateren; spreken; twisten; wauwelen; zwammen
débattre argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten bediscussiëren; bepraten; beraadslagen; bespreken; debatteren; discussiëren; doorpraten; doorspreken; in bespreking zijn; overleg voeren; overleggen; overwegen; praten over; vergaderen
répliquer argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten antwoorden; beantwoorden; in tegenspraak zijn met; protesteren; responderen; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken

Related Words for "redetwisten":


Wiktionary Translations for redetwisten:


Cross Translation:
FromToVia
redetwisten affirmer argue — intransitive: to debate, disagree, or discuss opposing or differing viewpoints