Dutch
Detailed Translations for reveleren from Dutch to French
reveleren:
-
reveleren (bloot leggen)
révéler; découvrir; dévoiler-
révéler verb (révèle, révèles, révélons, révélez, révèlent, révélais, révélait, révélions, révéliez, révélaient, révélai, révélas, révéla, révélâmes, révélâtes, révélèrent, révélerai, révéleras, révélera, révélerons, révélerez, révéleront)
-
découvrir verb (découvre, découvres, découvrons, découvrez, découvrent, découvrais, découvrait, découvrions, découvriez, découvraient, découvris, découvrit, découvrîmes, découvrîtes, découvrirent, découvrirai, découvriras, découvrira, découvrirons, découvrirez, découvriront)
-
dévoiler verb (dévoile, dévoiles, dévoilons, dévoilez, dévoilent, dévoilais, dévoilait, dévoilions, dévoiliez, dévoilaient, dévoilai, dévoilas, dévoila, dévoilâmes, dévoilâtes, dévoilèrent, dévoilerai, dévoileras, dévoilera, dévoilerons, dévoilerez, dévoileront)
-
Conjugations for reveleren:
o.t.t.
- reveleer
- reveleert
- reveleert
- reveleren
- reveleren
- reveleren
o.v.t.
- reveleerde
- reveleerde
- reveleerde
- reveleerden
- reveleerden
- reveleerden
v.t.t.
- ben gereveleerd
- bent gereveleerd
- is gereveleerd
- zijn gereveleerd
- zijn gereveleerd
- zijn gereveleerd
v.v.t.
- was gereveleerd
- was gereveleerd
- was gereveleerd
- waren gereveleerd
- waren gereveleerd
- waren gereveleerd
o.t.t.t.
- zal reveleren
- zult reveleren
- zal reveleren
- zullen reveleren
- zullen reveleren
- zullen reveleren
o.v.t.t.
- zou reveleren
- zou reveleren
- zou reveleren
- zouden reveleren
- zouden reveleren
- zouden reveleren
diversen
- reveleer!
- reveleert!
- gereveleerd
- revelerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for reveleren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
découvrir | bloot leggen; reveleren | achter komen; achterhalen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden |
dévoiler | bloot leggen; reveleren | doorslaan; ontsluieren; rechtbuigen; verklappen; verraden |
révéler | bloot leggen; reveleren | exposeren; laten gaan; loslaten; niet vasthouden; ontsluieren; openen; openstellen; tentoonstellen; toegankelijk maken; tonen; vertonen; voor ogen brengen; vrijgeven |