Summary
Dutch to French: more detail...
- ruk:
- rukken:
-
Wiktionary:
- ruk → traite
- rukken → branler, tirer, se branler
Dutch
Detailed Translations for ruk from Dutch to French
ruk:
Translation Matrix for ruk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
trait | haal; ruk; trek | dronk; eigenschap; gelaatstrek; gezichtsrimpel; haal; haal met de pen; haaltje; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kras; kwalititeit; kwaststreek; lijn; lijntje; linie; pennekras; pennenstreek; rimpel; schimpscheut; schreef; slok; stigma; streep; streepje; teug; trekje; trekje aan een sigaret; typering; voorzet |
Related Words for "ruk":
ruk form of rukken:
-
rukken (trekken)
arracher; donner une secousse; tirer fort-
arracher verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, arrachent, arrachais, arrachait, arrachions, arrachiez, arrachaient, arrachai, arrachas, arracha, arrachâmes, arrachâtes, arrachèrent, arracherai, arracheras, arrachera, arracherons, arracherez, arracheront)
-
donner une secousse verb
-
tirer fort verb
-
Conjugations for rukken:
o.t.t.
- ruk
- rukt
- rukt
- rukken
- rukken
- rukken
o.v.t.
- rukte
- rukte
- rukte
- rukten
- rukten
- rukten
v.t.t.
- heb gerukt
- hebt gerukt
- heeft gerukt
- hebben gerukt
- hebben gerukt
- hebben gerukt
v.v.t.
- had gerukt
- had gerukt
- had gerukt
- hadden gerukt
- hadden gerukt
- hadden gerukt
o.t.t.t.
- zal rukken
- zult rukken
- zal rukken
- zullen rukken
- zullen rukken
- zullen rukken
o.v.t.t.
- zou rukken
- zou rukken
- zou rukken
- zouden rukken
- zouden rukken
- zouden rukken
en verder
- ben gerukt
- bent gerukt
- is gerukt
- zijn gerukt
- zijn gerukt
- zijn gerukt
diversen
- ruk!
- rukt!
- gerukt
- rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for rukken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
arracher | rukken; trekken | aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; ontrukken; onttrekken; plukken; rooien; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken |
donner une secousse | rukken; trekken | |
tirer fort | rukken; trekken |