Summary
Dutch
Detailed Translations for schors from Dutch to French
schors:
-
de schors (bast)
-
de schors (stukje schors)
Translation Matrix for schors:
Noun | Related Translations | Other Translations |
écale | bast; schors | bolster; dop; schaal; schil |
écorce | bast; schors; stukje schors | boomschors; korst; korstje; kurk; omhulling; peul; roof; schaal; schelp; schil; vel; wondkorst |
Related Words for "schors":
Wiktionary Translations for schors:
schors form of schorsen:
-
schorsen (suspenderen)
Conjugations for schorsen:
o.t.t.
- schors
- schorst
- schorst
- schorsen
- schorsen
- schorsen
o.v.t.
- schorste
- schorste
- schorste
- schorsten
- schorsten
- schorsten
v.t.t.
- heb geschorst
- hebt geschorst
- heeft geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
v.v.t.
- had geschorst
- had geschorst
- had geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
o.t.t.t.
- zal schorsen
- zult schorsen
- zal schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
o.v.t.t.
- zou schorsen
- zou schorsen
- zou schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
en verder
- ben geschorst
- bent geschorst
- is geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
diversen
- schors!
- schorst!
- geschorst
- schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schorsen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
suspendre | schorsen; suspenderen | afbestellen; afgelasten; afsluiten; afzeggen; annuleren; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; intrekken; nietig verklaren; ophangen; ophouden; opknopen; stilleggen; stoppen |
Related Words for "schorsen":
Wiktionary Translations for schorsen:
schorsen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schorsen | → suspendre | ↔ suspend — To halt temporarily |
• schorsen | → suspendre | ↔ suspendieren — jemanden zeitweise von einer Verpflichtung oder einem Amt entbinden |
• schorsen | → suspendre | ↔ suspendieren — etwas zeitweilig aufheben |