Dutch
Detailed Translations for speet from Dutch to French
speet form of spijten:
-
spijten (betreuren)
être désolé; regretter; se repentir; déplorer; être navré-
être désolé verb
-
regretter verb (regrette, regrettes, regrettons, regrettez, regrettent, regrettais, regrettait, regrettions, regrettiez, regrettaient, regrettai, regrettas, regretta, regrettâmes, regrettâtes, regrettèrent, regretterai, regretteras, regrettera, regretterons, regretterez, regretteront)
-
se repentir verb
-
déplorer verb (déplore, déplores, déplorons, déplorez, déplorent, déplorais, déplorait, déplorions, déploriez, déploraient, déplorai, déploras, déplora, déplorâmes, déplorâtes, déplorèrent, déplorerai, déploreras, déplorera, déplorerons, déplorerez, déploreront)
-
être navré verb
-
Conjugations for spijten:
o.t.t.
- spijt
- spijt
- spijt
- spijten
- spijten
- spijten
o.v.t.
- speet
- speet
- speet
- speten
- speten
- speten
v.t.t.
- heb gespeten
- hebt gespeten
- heeft gespeten
- hebben gespeten
- hebben gespeten
- hebben gespeten
v.v.t.
- had gespeten
- had gespeten
- had gespeten
- hadden gespeten
- hadden gespeten
- hadden gespeten
o.t.t.t.
- zal spijten
- zult spijten
- zal spijten
- zullen spijten
- zullen spijten
- zullen spijten
o.v.t.t.
- zou spijten
- zou spijten
- zou spijten
- zouden spijten
- zouden spijten
- zouden spijten
en verder
- ben gespeten
- bent gespeten
- is gespeten
- zijn gespeten
- zijn gespeten
- zijn gespeten
diversen
- spijt!
- spijtt!
- gespeten
- spijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spijten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
déplorer | betreuren; spijten | beklagen; betreuren; bewenen; condoleren; ideologie delen; jammer vinden; medeleven betuigen; medelijden hebben; meeleven; meevoelen; sympathiseren |
regretter | betreuren; spijten | beklagen; berouwen; betreuren; jammer vinden; medelijden hebben; terugverlangen |
se repentir | betreuren; spijten | beklagen; berouwen; medelijden hebben |
être désolé | betreuren; spijten | beklagen; medelijden hebben |
être navré | betreuren; spijten | beklagen; medelijden hebben |
Related Words for "spijten":
Related Definitions for "spijten":
speet form of splijten:
-
splijten (uiteensplijten; splitsen; kloven; klieven)
scinder; hacher; cliver; fendre; fissurer; se fendiller; se fendre-
scinder verb (scinde, scindes, scindons, scindez, scindent, scindais, scindait, scindions, scindiez, scindaient, scindai, scindas, scinda, scindâmes, scindâtes, scindèrent, scinderai, scinderas, scindera, scinderons, scinderez, scinderont)
-
hacher verb (hache, haches, hachons, hachez, hachent, hachais, hachait, hachions, hachiez, hachaient, hachai, hachas, hacha, hachâmes, hachâtes, hachèrent, hacherai, hacheras, hachera, hacherons, hacherez, hacheront)
-
cliver verb (clive, clives, clivons, clivez, clivent, clivais, clivait, clivions, cliviez, clivaient, clivai, clivas, cliva, clivâmes, clivâtes, clivèrent, cliverai, cliveras, clivera, cliverons, cliverez, cliveront)
-
fendre verb (fends, fend, fendons, fendez, fendent, fendais, fendait, fendions, fendiez, fendaient, fendis, fendit, fendîmes, fendîtes, fendirent, fendrai, fendras, fendra, fendrons, fendrez, fendront)
-
fissurer verb (fissure, fissures, fissurons, fissurez, fissurent, fissurais, fissurait, fissurions, fissuriez, fissuraient, fissurai, fissuras, fissura, fissurâmes, fissurâtes, fissurèrent, fissurerai, fissureras, fissurera, fissurerons, fissurerez, fissureront)
-
se fendiller verb
-
se fendre verb
-
Conjugations for splijten:
o.t.t.
- splijt
- splijt
- splijt
- splijten
- splijten
- splijten
o.v.t.
- speet
- speet
- speet
- spleten
- spleten
- spleten
v.t.t.
- heb gespleten
- hebt gespleten
- heeft gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
v.v.t.
- had gespleten
- had gespleten
- had gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
o.t.t.t.
- zal splijten
- zult splijten
- zal splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
o.v.t.t.
- zou splijten
- zou splijten
- zou splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
en verder
- ben gespleten
- bent gespleten
- is gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
diversen
- splijt!
- splijtt!
- gespleten
- splijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze