Dutch
Detailed Translations for spieken from Dutch to French
spieken:
-
spieken (afkijken)
tricher; copier; frauder-
tricher verb (triche, triches, trichons, trichez, trichent, trichais, trichait, trichions, trichiez, trichaient, trichai, trichas, tricha, trichâmes, trichâtes, trichèrent, tricherai, tricheras, trichera, tricherons, tricherez, tricheront)
-
copier verb (copie, copies, copions, copiez, copient, copiais, copiait, copiions, copiiez, copiaient, copiai, copias, copia, copiâmes, copiâtes, copièrent, copierai, copieras, copiera, copierons, copierez, copieront)
-
frauder verb (fraude, fraudes, fraudons, fraudez, fraudent, fraudais, fraudait, fraudions, fraudiez, fraudaient, fraudai, fraudas, frauda, fraudâmes, fraudâtes, fraudèrent, frauderai, frauderas, fraudera, frauderons, frauderez, frauderont)
-
Conjugations for spieken:
o.t.t.
- spiek
- spiekt
- spiekt
- spieken
- spieken
- spieken
o.v.t.
- spiekte
- spiekte
- spiekte
- spiekten
- spiekten
- spiekten
v.t.t.
- heb gespiekt
- hebt gespiekt
- heeft gespiekt
- hebben gespiekt
- hebben gespiekt
- hebben gespiekt
v.v.t.
- had gespiekt
- had gespiekt
- had gespiekt
- hadden gespiekt
- hadden gespiekt
- hadden gespiekt
o.t.t.t.
- zal spieken
- zult spieken
- zal spieken
- zullen spieken
- zullen spieken
- zullen spieken
o.v.t.t.
- zou spieken
- zou spieken
- zou spieken
- zouden spieken
- zouden spieken
- zouden spieken
en verder
- ben gespiekt
- bent gespiekt
- is gespiekt
- zijn gespiekt
- zijn gespiekt
- zijn gespiekt
diversen
- spiek!
- spiekt!
- gespiekt
- spiekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
spieken (overschrijven; overkalken; afkijken)
Translation Matrix for spieken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
copiage | afkijken; overkalken; overschrijven; spieken | |
fait de tricher | afkijken; overkalken; overschrijven; spieken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
copier | afkijken; spieken | dupliceren; falsificeren; fotokopiëren; imiteren; kopie maken; kopie trekken; kopiëren; met pen overtekenen; multipliceren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; overschrijven; overtrekken; reproduceren; vervalsen |
frauder | afkijken; spieken | frauderen; smokkelen |
tricher | afkijken; spieken | afzetten; bedonderen; bezwendelen; smokkelen; verneuken |
Other | Related Translations | Other Translations |
tricher | vals spelen |