Dutch

Detailed Translations for tref from Dutch to French

tref:


tref form of treffen:

treffen verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)

  1. treffen (ontroeren; raken)
    émouvoir; toucher; atteindre; concerner; remuer
    • émouvoir verb (émeus, émeut, émouvons, émouvez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • concerner verb (concerne, concernes, concernons, concernez, )
    • remuer verb (remue, remues, remuons, remuez, )
  2. treffen (raken; beroeren)
    toucher; atteindre; battre
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • battre verb (bats, bat, battons, battez, )
  3. treffen (ontmoeten; tegenkomen)
    rencontrer; croiser; trouver; découvrir; toucher; tomber sur
    • rencontrer verb (rencontre, rencontres, rencontrons, rencontrez, )
    • croiser verb (croise, croises, croisons, croisez, )
    • trouver verb (trouve, trouves, trouvons, trouvez, )
    • découvrir verb (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • tomber sur verb
  4. treffen (beïnvloeden; raken)
    influencer; toucher; faire une saut à; se rapporter à; concerner
    • influencer verb (influence, influences, influençons, influencez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • concerner verb (concerne, concernes, concernons, concernez, )
  5. treffen (terechtkomen; raken)
    atterrir; atteindre; se retrouver; aboutir à; aborder; tomber dans; arriver à
    • atterrir verb (atterris, atterrit, atterrissons, atterrissez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • aboutir à verb
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • arriver à verb
  6. treffen (elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; samenkomen)
    se rencontrer; se voir; réunir; joindre; se réunir
    • se voir verb
    • réunir verb (réunis, réunit, réunissons, réunissez, )
    • joindre verb (joins, joint, joignons, joignez, )
    • se réunir verb

Conjugations for treffen:

o.t.t.
  1. tref
  2. treft
  3. treft
  4. treffen
  5. treffen
  6. treffen
o.v.t.
  1. trof
  2. trof
  3. trof
  4. troffen
  5. troffen
  6. troffen
v.t.t.
  1. heb getroffen
  2. hebt getroffen
  3. heeft getroffen
  4. hebben getroffen
  5. hebben getroffen
  6. hebben getroffen
v.v.t.
  1. had getroffen
  2. had getroffen
  3. had getroffen
  4. hadden getroffen
  5. hadden getroffen
  6. hadden getroffen
o.t.t.t.
  1. zal treffen
  2. zult treffen
  3. zal treffen
  4. zullen treffen
  5. zullen treffen
  6. zullen treffen
o.v.t.t.
  1. zou treffen
  2. zou treffen
  3. zou treffen
  4. zouden treffen
  5. zouden treffen
  6. zouden treffen
en verder
  1. ben getroffen
  2. bent getroffen
  3. is getroffen
  4. zijn getroffen
  5. zijn getroffen
  6. zijn getroffen
diversen
  1. tref!
  2. treft!
  3. getroffen
  4. treffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

treffen [het ~] noun

  1. het treffen (ontmoeting)
    la rencontre
  2. het treffen (raken)

Translation Matrix for treffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
battre afbeuken
concerner aangaan; betreffen
fait d'affecter raken; treffen aangaan; betreffen; zorg inboezemen
fait de toucher à raken; treffen aangaan; betreffen; zorg inboezemen
joindre aanlassen
rencontre ontmoeting; treffen concours; partij; pot; strijd; wedstrijd
se réunir samenkomen
toucher aanraking; aanslag; contact; gevoelszin; impact; prikkeling; sensatie; tastzin; zintuiglijke gewaarwording
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder raken; terechtkomen; treffen aankaarten; aanknopen; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; meren; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; toenaderen; toeroepen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
aboutir à raken; terechtkomen; treffen aansturen; aflopen; belanden; eindigen op; geraken; resultaat; resulteren; terechtkomen; tot gevolg hebben; uitdraaien op iets; uitkomen bij; uitkomen op; uitlopen; uitmonden; uitpakken; uitvloeien in; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
arriver à raken; terechtkomen; treffen aflopen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; ertoe komen; fixen; klaarspelen; komen tot; lappen; reiken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan
atteindre beroeren; ontroeren; raken; terechtkomen; treffen aangaan; aankomen; aflopen; arriveren; behalen; bereiken; betreffen; doordringen; komen tot; penetreren in; reiken; resulteren; slaan op; uitkomen bij; uitvloeien in; vergaan; verkrijgen; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; winnen
atterrir raken; terechtkomen; treffen aankomen op vliegveld; afdalen; aflopen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
battre beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; afkloppen; bekampen; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; karnen; klakken; klapperen; kleppen; kloppen; kloppen met een hamer; klutsen; meppen; omroeren; rammen; roeren; slaan; tikken; timmeren
concerner beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aangaan; betreffen; raken; slaan op
croiser ontmoeten; tegenkomen; treffen keperen; opkruisen; oplaveren
découvrir ontmoeten; tegenkomen; treffen achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; traceren; uitvissen; vinden
faire une saut à beïnvloeden; raken; treffen
influencer beïnvloeden; raken; treffen beïnvloeden; invloed hebben
joindre afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen aaneenlassen; aaneenschakelen; bij elkaar leggen; bijdoen; bijeen voegen; bijsluiten; bijvoegen; binden; boeien; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; fuseren; ineensmelten; ketenen; kluisteren; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; verbinden; versmelten; voegen
remuer ontroeren; raken; treffen agiteren; beroeren; bewegen; in beroering brengen; in beweging brengen; mixen; omroeren; op en neer bewegen; oppoken; opstoken; roeren; rondroeren; spartelen; verroeren
rencontrer ontmoeten; tegenkomen; treffen aantreffen; tegen het lijf lopen; tegenkomen; vinden
réunir afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen bij elkaar brengen; bijeen krijgen; bijeen voegen; bijeenbrengen; bijeenkrijgen; combineren; concentreren; een combinatie maken; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; fuseren; herenigen; ineensmelten; samenbrengen; samengaan; samensmelten; samenvoegen; verenigen; versmelten; verzamelen; weer bijeenbrengen
se rapporter à beïnvloeden; raken; treffen aangaan; betreffen; refereren; slaan op
se rencontrer afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen bijeenkomen; elkaar ontmoeten; samenkomen
se retrouver raken; terechtkomen; treffen aflopen; belanden; geraken; landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
se réunir afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen bij elkaar komen; bijeen komen; bijeenkomen; samenkomen; verzamelen
se voir afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
tomber dans raken; terechtkomen; treffen aflopen; belanden; geraken; terechtkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
tomber sur ontmoeten; tegenkomen; treffen aantreffen; tegen het lijf lopen; tegenkomen; vinden
toucher beroeren; beïnvloeden; ontmoeten; ontroeren; raken; tegenkomen; treffen aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; aanvangen; beginnen; bekomen; betasten; betreffen; bevoelen; even aanraken; geld in ontvangst nemen; grenzen; grenzen aan; iets verduren; incasseren; innen; ondernemen; ontroeren; opvangen; raken; slaan op; starten; toucheren; van start gaan; verdienen; verkrijgen; verwerven; voelen; zich hervinden
trouver ontmoeten; tegenkomen; treffen aantreffen; achterhalen; lokaliseren; ontdekken; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; te weten komen; tegenkomen; terecht brengen; traceren; vinden
émouvoir ontroeren; raken; treffen aangrijpen; ontroeren; vermurwen; vertederen
- ontmoeten; raken

Related Words for "treffen":


Synonyms for "treffen":


Antonyms for "treffen":


Related Definitions for "treffen":

  1. iemand toevallig tegenkomen1
    • jammer dat ik je niet op dat feest getroffen heb1
  2. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de soldaat werd door een kogel getroffen1

Wiktionary Translations for treffen:

treffen
verb
  1. raak schieten
treffen
verb
  1. abattre moralement.
  2. toucher de loin au moyen d’un projectile.
  3. A TRIER
  4. Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
  5. trouver en chemin une personne ou une chose.
  6. Représenter, croquer avec exactitude.
  7. rencontrer ce que l’on chercher.
noun
  1. action de batailler, de combattre, de défier.
  2. guerre|fr combat général entre deux armées.
  3. action par laquelle on attaquer et l’on se défendre.

Cross Translation:
FromToVia
treffen combat; lutte; bataille combat — a battle; a fight; a struggle for victory
treffen rencontrer encounter — meet (someone) or find (something) unexpectedly
treffen rencontre encounter — unplanned meeting
treffen battre; frapper hit — to give a blow
treffen butter; toucher; cogner impinge — To make a physical impact on to collide, to crash (upon).
treffen rencontrer meet — encounter by accident
treffen retrouver; donner rendez-vous; rejoindre meet — see through arrangement
treffen réunion meeting — gathering for a purpose
treffen frapper; battre strike — to hit
treffen rendez-vous Treffen — Zusammenkunft von Menschen oder Verbänden zu einem bestimmten Zweck
treffen rencontre TreffenSport: Wettkampf