Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitgetreden:
  2. uittreden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgetreden from Dutch to French

uitgetreden:

uitgetreden adj

  1. uitgetreden

Translation Matrix for uitgetreden:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
descendu uitgetreden

Wiktionary Translations for uitgetreden:

uitgetreden
adjective
  1. Qui a quitté ou qui veut quitter l’état monastique ou l’état ecclésiastique.

uittreden:

uittreden verb (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)

  1. uittreden (aftreden; terugtrekken)
    se retirer; démissionner; abdiquer; quitter; se dérober; partir; s'en aller
    • se retirer verb
    • démissionner verb (démissionne, démissionnes, démissionnons, démissionnez, )
    • abdiquer verb (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • quitter verb (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • partir verb (pars, part, partons, partez, )
    • s'en aller verb
  2. uittreden (ontslag nemen; zich terugtrekken)

Conjugations for uittreden:

o.t.t.
  1. treed uit
  2. treedt uit
  3. treedt uit
  4. treden uit
  5. treden uit
  6. treden uit
o.v.t.
  1. trad uit
  2. trad uit
  3. trad uit
  4. traden uit
  5. traden uit
  6. traden uit
v.t.t.
  1. ben uitgetreden
  2. bent uitgetreden
  3. is uitgetreden
  4. zijn uitgetreden
  5. zijn uitgetreden
  6. zijn uitgetreden
v.v.t.
  1. was uitgetreden
  2. was uitgetreden
  3. was uitgetreden
  4. waren uitgetreden
  5. waren uitgetreden
  6. waren uitgetreden
o.t.t.t.
  1. zal uittreden
  2. zult uittreden
  3. zal uittreden
  4. zullen uittreden
  5. zullen uittreden
  6. zullen uittreden
o.v.t.t.
  1. zou uittreden
  2. zou uittreden
  3. zou uittreden
  4. zouden uittreden
  5. zouden uittreden
  6. zouden uittreden
diversen
  1. treed uit!
  2. treedt uit!
  3. uitgetreden
  4. uittredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uittreden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abdiquer aftreden; terugtrekken; uittreden bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verlaten; vertrekken; wegvallen
démissioner ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
démissionner aftreden; terugtrekken; uittreden heengaan; verlaten; vertrekken
partir aftreden; terugtrekken; uittreden aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; smeren; sneuvelen; starten; sterven; uitzeilen; vallen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
prendre son congé ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
quitter aftreden; terugtrekken; uittreden afreizen; afsluiten; gaan; heengaan; in de steek laten; opbreken; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
s'en aller aftreden; terugtrekken; uittreden afreizen; afsteken; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opbreken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
se dérober aftreden; terugtrekken; uittreden
se retirer aftreden; ontslag nemen; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken afmarcheren; afrollen; heengaan; inrukken; laten inrukken; ontrollen; op de achtergrond treden; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtreden; uitrollen; verlaten; vertrekken; zich verwijderen