Dutch

Detailed Translations for uitkomen from Dutch to French

uitkomen:

uitkomen verb (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)

  1. uitkomen (uitkomen van geheim; ontdekt worden)
    apparaître; paraître; se présenter; se montrer; s'ébruiter
    • apparaître verb (apparais, apparaît, apparaissons, apparaissez, )
    • paraître verb (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • se montrer verb
  2. uitkomen (bewaarheid worden; blijken)
  3. uitkomen (voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; )
    prendre sa source; naître de; germer; pousser
    • naître de verb
    • germer verb (germe, germes, germons, germez, )
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  4. uitkomen (geschikt zijn; conveniëren; passen; deugen; passend zijn)
    être convenable; convenir; être apte à; être bon
    • convenir verb (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • être bon verb
  5. uitkomen (rondkomen; zich kunnen bedruipen)
  6. uitkomen (gelegen komen; schikken; passen; conveniëren)
    convenir; arriver à propos; tomber à propos
    • convenir verb (conviens, convient, convenons, convenez, )

Conjugations for uitkomen:

o.t.t.
  1. kom uit
  2. komt uit
  3. komt uit
  4. komen uit
  5. komen uit
  6. komen uit
o.v.t.
  1. kwam uit
  2. kwam uit
  3. kwam uit
  4. kwamen uit
  5. kwamen uit
  6. kwamen uit
v.t.t.
  1. ben uitgekomen
  2. bent uitgekomen
  3. is uitgekomen
  4. zijn uitgekomen
  5. zijn uitgekomen
  6. zijn uitgekomen
v.v.t.
  1. was uitgekomen
  2. was uitgekomen
  3. was uitgekomen
  4. waren uitgekomen
  5. waren uitgekomen
  6. waren uitgekomen
o.t.t.t.
  1. zal uitkomen
  2. zult uitkomen
  3. zal uitkomen
  4. zullen uitkomen
  5. zullen uitkomen
  6. zullen uitkomen
o.v.t.t.
  1. zou uitkomen
  2. zou uitkomen
  3. zou uitkomen
  4. zouden uitkomen
  5. zouden uitkomen
  6. zouden uitkomen
diversen
  1. kom uit!
  2. komt uit!
  3. uitgekomen
  4. uitkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitkomen:

NounRelated TranslationsOther Translations
apparaître doen voorkomen; schijnen
VerbRelated TranslationsOther Translations
apparaître ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim aan het licht komen; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; opdagen; opdoemen; opduiken; opkomen; schijnen; tevoorschijn komen; toeschijnen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
arriver à propos conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
boucler son budget rondkomen; uitkomen; zich kunnen bedruipen
convenir conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; passen; passend zijn; schikken; uitkomen aanstaan; afspreken; arrangeren; bedisselen; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; gebruikelijk zijn; horen; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; prettig vinden; regelen; stroken; stroken met; toebehoren
germer ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit afkomstig zijn; afstammen; kiemen; ontkiemen; ontspruiten; spruiten; stammen; uit de kiem te voorschijn komen; voortkomen
naître de ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
paraître ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim aan het licht komen; de schijn van iets hebben; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; schijnen; toeschijnen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
pousser ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
prendre sa source ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
s'en sortir rondkomen; uitkomen; zich kunnen bedruipen behelpen
s'en tirer rondkomen; uitkomen; zich kunnen bedruipen behelpen; erdoorheen slaan
s'ébruiter ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim ruchtbaar worden
s'écouler aflopen; afvloeien; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; lopen; stromen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vlieden; vloeien; vluchten; voorbijgaan; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten
se confirmer bewaarheid worden; blijken; uitkomen
se montrer ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim
se présenter ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven; zich voordoen
se réaliser bewaarheid worden; blijken; uitkomen
sortir de hort op gaan; eruit gaan; heengaan; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; naar buiten halen; puilen; stappen; te voorschijn halen; uitgaan; uitgeven; uithalen; uitpuilen; verlaten; vertrekken; voor de dag halen
tomber à propos conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
être apte à conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen aanstaan; bevallen; conveniëren; prettig vinden
être bon conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
être convenable conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen aanstaan; behoren; betamen; bevallen; conveniëren; gebruikelijk zijn; horen; passen; prettig vinden; toebehoren
- verschijnen
OtherRelated TranslationsOther Translations
s'écouler uitkomen; uitstromen
sortir uitkomen; uitstromen

Synonyms for "uitkomen":


Related Definitions for "uitkomen":

  1. op een gunstig moment gebeuren1
    • vanavond komt me goed uit1
  2. er een oplossing voor bedenken1
    • dit is een moeilijk probleem, maar ik kom er wel uit1
  3. er genoeg aan hebben1
    • met 100 gulden kan ik deze week wel uitkomen1
  4. goed tot zijn recht komen1
    • het kleed komt prachtig uit op die houten vloer1
  5. het als einde of resultaat hebben1
    • deze som komt uit op nul1
  6. het eerlijk toegeven1
    • zij komt er rond voor uit dat ze al zestig is1
  7. ontdekt worden1
    • hij heeft gelogen, maar het is uitgekomen1
  8. opengebroken worden door het kuiken1
    • drie eieren zijn uitgekomen1
  9. tot bloemen worden1
    • de knoppen van deze bloemen zijn mooi uitgekomen1
  10. op de markt komen1
    • het boek is pas uitgekomen1

Wiktionary Translations for uitkomen:

uitkomen
verb
  1. toucher par un bout.
  2. Traductions à trier suivant le sens.
  3. Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
  4. exposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester.
  5. S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc.
  6. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
uitkomen entendre; accorder auskommen — mit Personen zusammen sein können
uitkomen se débrouiller; maîtriser auskommen — mit Dingen umgehen können
uitkomen pouvoir; avoir assez auskommen — das Auslangen finden

Related Translations for uitkomen