Noun | Related Translations | Other Translations |
ampoule
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
ampul; blaar; blister; bobbel; bobbeltje; bolling; buil; bult; bultje; gloeilamp; opgezwollen plek; opzetting; peer; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
|
bosse
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
bluts; bobbel; bobbeltje; bochel; bolling; buil; bult; bultje; deuk; hobbel; hobbeling; instulping; kneuswond; kneuzing; knobbel; letsel; oneffenheid; ongelijkheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
|
butte
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
bergje; bult; heuvel; heuveltje; kleine berg
|
colline
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
bult; heuvel
|
enflure
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
bobbel; bobbeltje; bolling; bombast; buil; bult; bultje; dikte; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; hoogdravendheid; knobbel; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pompeusheid; puistje; pukkel; steenpuist; verdikking; wassen; zwellen; zwelling
|
hernie
|
bobbel; uitpuiling; uitstulping
|
breuk; fractuur; hernia
|