Dutch
Detailed Translations for verbloemen from Dutch to French
verbloemen:
-
verbloemen
fleurir; pallier; dissimuler; déguiser; voiler; farder; colorer-
fleurir verb (fleuris, fleurit, fleurissons, fleurissez, fleurissent, fleurissais, fleurissait, fleurissions, fleurissiez, fleurissaient, fleurîmes, fleurîtes, fleurirent, fleurirai, fleuriras, fleurira, fleurirons, fleurirez, fleuriront)
-
pallier verb (pallie, pallies, pallions, palliez, pallient, palliais, palliait, palliions, palliiez, palliaient, palliai, pallias, pallia, palliâmes, palliâtes, pallièrent, pallierai, pallieras, palliera, pallierons, pallierez, pallieront)
-
dissimuler verb (dissimule, dissimules, dissimulons, dissimulez, dissimulent, dissimulais, dissimulait, dissimulions, dissimuliez, dissimulaient, dissimulai, dissimulas, dissimula, dissimulâmes, dissimulâtes, dissimulèrent, dissimulerai, dissimuleras, dissimulera, dissimulerons, dissimulerez, dissimuleront)
-
déguiser verb (déguise, déguises, déguisons, déguisez, déguisent, déguisais, déguisait, déguisions, déguisiez, déguisaient, déguisai, déguisas, déguisa, déguisâmes, déguisâtes, déguisèrent, déguiserai, déguiseras, déguisera, déguiserons, déguiserez, déguiseront)
-
voiler verb (voile, voiles, voilons, voilez, voilent, voilais, voilait, voilions, voiliez, voilaient, voilai, voilas, voila, voilâmes, voilâtes, voilèrent, voilerai, voileras, voilera, voilerons, voilerez, voileront)
-
farder verb (farde, fardes, fardons, fardez, fardent, fardais, fardait, fardions, fardiez, fardaient, fardai, fardas, farda, fardâmes, fardâtes, fardèrent, farderai, farderas, fardera, farderons, farderez, farderont)
-
colorer verb (colore, colores, colorons, colorez, colorent, colorais, colorait, colorions, coloriez, coloraient, colorai, coloras, colora, colorâmes, colorâtes, colorèrent, colorerai, coloreras, colorera, colorerons, colorerez, coloreront)
-
Conjugations for verbloemen:
o.t.t.
- verbloem
- verbloemt
- verbloemt
- verbloemen
- verbloemen
- verbloemen
o.v.t.
- verbloemde
- verbloemde
- verbloemde
- verbloemden
- verbloemden
- verbloemden
v.t.t.
- heb verbloemd
- hebt verbloemd
- heeft verbloemd
- hebben verbloemd
- hebben verbloemd
- hebben verbloemd
v.v.t.
- had verbloemd
- had verbloemd
- had verbloemd
- hadden verbloemd
- hadden verbloemd
- hadden verbloemd
o.t.t.t.
- zal verbloemen
- zult verbloemen
- zal verbloemen
- zullen verbloemen
- zullen verbloemen
- zullen verbloemen
o.v.t.t.
- zou verbloemen
- zou verbloemen
- zou verbloemen
- zouden verbloemen
- zouden verbloemen
- zouden verbloemen
diversen
- verbloem!
- verbloemt!
- verbloemd
- verbloemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze