Dutch
Detailed Translations for verpersoonlijken from Dutch to French
verpersoonlijken:
verpersoonlijken verb (verpersoonlijk, verpersoonlijkt, verpersoonlijkte, verpersoonlijkten, verpersoonlijkt)
-
verpersoonlijken (belichamen)
incarner; personnifier; matérialiser-
incarner verb (incarne, incarnes, incarnons, incarnez, incarnent, incarnais, incarnait, incarnions, incarniez, incarnaient, incarnai, incarnas, incarna, incarnâmes, incarnâtes, incarnèrent, incarnerai, incarneras, incarnera, incarnerons, incarnerez, incarneront)
-
personnifier verb (personnifie, personnifies, personnifions, personnifiez, personnifient, personnifiais, personnifiait, personnifiions, personnifiiez, personnifiaient, personnifiai, personnifias, personnifia, personnifiâmes, personnifiâtes, personnifièrent, personnifierai, personnifieras, personnifiera, personnifierons, personnifierez, personnifieront)
-
matérialiser verb (matérialise, matérialises, matérialisons, matérialisez, matérialisent, matérialisais, matérialisait, matérialisions, matérialisiez, matérialisaient, matérialisai, matérialisas, matérialisa, matérialisâmes, matérialisâtes, matérialisèrent, matérialiserai, matérialiseras, matérialisera, matérialiserons, matérialiserez, matérialiseront)
-
-
verpersoonlijken (personificeren; personifiëren)
personnifier-
personnifier verb (personnifie, personnifies, personnifions, personnifiez, personnifient, personnifiais, personnifiait, personnifiions, personnifiiez, personnifiaient, personnifiai, personnifias, personnifia, personnifiâmes, personnifiâtes, personnifièrent, personnifierai, personnifieras, personnifiera, personnifierons, personnifierez, personnifieront)
-
Conjugations for verpersoonlijken:
o.t.t.
- verpersoonlijk
- verpersoonlijkt
- verpersoonlijkt
- verpersoonlijken
- verpersoonlijken
- verpersoonlijken
o.v.t.
- verpersoonlijkte
- verpersoonlijkte
- verpersoonlijkte
- verpersoonlijkten
- verpersoonlijkten
- verpersoonlijkten
v.t.t.
- heb verpersoonlijkt
- hebt verpersoonlijkt
- heeft verpersoonlijkt
- hebben verpersoonlijkt
- hebben verpersoonlijkt
- hebben verpersoonlijkt
v.v.t.
- had verpersoonlijkt
- had verpersoonlijkt
- had verpersoonlijkt
- hadden verpersoonlijkt
- hadden verpersoonlijkt
- hadden verpersoonlijkt
o.t.t.t.
- zal verpersoonlijken
- zult verpersoonlijken
- zal verpersoonlijken
- zullen verpersoonlijken
- zullen verpersoonlijken
- zullen verpersoonlijken
o.v.t.t.
- zou verpersoonlijken
- zou verpersoonlijken
- zou verpersoonlijken
- zouden verpersoonlijken
- zouden verpersoonlijken
- zouden verpersoonlijken
diversen
- verpersoonlijk!
- verpersoonlijkt!
- verpersoonlijkt
- verpersoonlijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze