Dutch
Detailed Translations for verrekte from Dutch to French
verrekte:
-
verrekte (donders)
Translation Matrix for verrekte:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
diablement | donders; verrekte | bliksems; godvergeten; verdraaid; verduiveld |
maudit | donders; verrekte | bliksems; gedoemd; knudde; verdoemd; verdraaid; verduiveld; verroest; vervloekt; verwenst |
verrekken:
-
verrekken (creperen; zieltogen)
crever; agoniser-
crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, crèvent, crevais, crevait, crevions, creviez, crevaient, crevai, crevas, creva, crevâmes, crevâtes, crevèrent, creverai, creveras, crevera, creverons, creverez, creveront)
-
agoniser verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, agonisent, agonisais, agonisait, agonisions, agonisiez, agonisaient, agonisai, agonisas, agonisa, agonisâmes, agonisâtes, agonisèrent, agoniserai, agoniseras, agonisera, agoniserons, agoniserez, agoniseront)
-
-
verrekken (hongerlijden; verhongeren; hongeren)
être affamé; agoniser; avoir faim; s'affamer; crever de faim-
être affamé verb
-
agoniser verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, agonisent, agonisais, agonisait, agonisions, agonisiez, agonisaient, agonisai, agonisas, agonisa, agonisâmes, agonisâtes, agonisèrent, agoniserai, agoniseras, agonisera, agoniserons, agoniserez, agoniseront)
-
avoir faim verb
-
s'affamer verb
-
crever de faim verb
-
Conjugations for verrekken:
o.t.t.
- verrek
- verrekt
- verrekt
- verrekken
- verrekken
- verrekken
o.v.t.
- verrekte
- verrekte
- verrekte
- verrekten
- verrekten
- verrekten
v.t.t.
- heb verrekt
- hebt verrekt
- heeft verrekt
- hebben verrekt
- hebben verrekt
- hebben verrekt
v.v.t.
- had verrekt
- had verrekt
- had verrekt
- hadden verrekt
- hadden verrekt
- hadden verrekt
o.t.t.t.
- zal verrekken
- zult verrekken
- zal verrekken
- zullen verrekken
- zullen verrekken
- zullen verrekken
o.v.t.t.
- zou verrekken
- zou verrekken
- zou verrekken
- zouden verrekken
- zouden verrekken
- zouden verrekken
diversen
- verrek!
- verrekt!
- verrekt
- verrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze