Summary
Dutch to French: more detail...
- vervoegen:
- Wiktionary:
-
User Contributed Translations for vervoegen:
- conjuger
Dutch
Detailed Translations for vervoegen from Dutch to French
vervoegen:
-
vervoegen (verbuigen; declineren)
conjuguer; décliner-
conjuguer verb (conjugue, conjugues, conjuguons, conjuguez, conjuguent, conjuguais, conjuguait, conjuguions, conjuguiez, conjuguaient, conjuguai, conjuguas, conjugua, conjuguâmes, conjuguâtes, conjuguèrent, conjuguerai, conjugueras, conjuguera, conjuguerons, conjuguerez, conjugueront)
-
décliner verb (décline, déclines, déclinons, déclinez, déclinent, déclinais, déclinait, déclinions, décliniez, déclinaient, déclinai, déclinas, déclina, déclinâmes, déclinâtes, déclinèrent, déclinerai, déclineras, déclinera, déclinerons, déclinerez, déclineront)
-
-
vervoegen (zich begeven naar; aflopen; koers zetten naar)
Conjugations for vervoegen:
o.t.t.
- vervoeg
- vervoegt
- vervoegt
- vervoegen
- vervoegen
- vervoegen
o.v.t.
- vervoegde
- vervoegde
- vervoegde
- vervoegden
- vervoegden
- vervoegden
v.t.t.
- heb vervoegd
- hebt vervoegd
- heeft vervoegd
- hebben vervoegd
- hebben vervoegd
- hebben vervoegd
v.v.t.
- had vervoegd
- had vervoegd
- had vervoegd
- hadden vervoegd
- hadden vervoegd
- hadden vervoegd
o.t.t.t.
- zal vervoegen
- zult vervoegen
- zal vervoegen
- zullen vervoegen
- zullen vervoegen
- zullen vervoegen
o.v.t.t.
- zou vervoegen
- zou vervoegen
- zou vervoegen
- zouden vervoegen
- zouden vervoegen
- zouden vervoegen
diversen
- vervoeg!
- vervoegt!
- vervoegd
- vervoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vervoegen
la conjugaison
Translation Matrix for vervoegen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
conjugaison | vervoegen | vervoeging |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aller droit à | aflopen; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; stevenen |
conduire ses pas vers | aflopen; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar | |
conjuguer | declineren; verbuigen; vervoegen | |
décliner | declineren; verbuigen; vervoegen | achteruitgaan; afnemen; afwijzen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vertikken; vervallen; weigeren |
se diriger vers | aflopen; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar | |
se rendre à | aflopen; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar | gaan; zich begeven |