Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. aanpappen:


Dutch

Detailed Synonyms for aanpappen in Dutch

aanpappen:

aanpappen verb (pap aan, papt aan, papte aan, papten aan, aangepapt)

  1. aanpappen
    aanpappen
    • aanpappen verb (pap aan, papt aan, papte aan, papten aan, aangepapt)

Conjugations for aanpappen:

o.t.t.
  1. pap aan
  2. papt aan
  3. papt aan
  4. pappen aan
  5. pappen aan
  6. pappen aan
o.v.t.
  1. papte aan
  2. papte aan
  3. papte aan
  4. papten aan
  5. papten aan
  6. papten aan
v.t.t.
  1. heb aangepapt
  2. hebt aangepapt
  3. heeft aangepapt
  4. hebben aangepapt
  5. hebben aangepapt
  6. hebben aangepapt
v.v.t.
  1. had aangepapt
  2. had aangepapt
  3. had aangepapt
  4. hadden aangepapt
  5. hadden aangepapt
  6. hadden aangepapt
o.t.t.t.
  1. zal aanpappen
  2. zult aanpappen
  3. zal aanpappen
  4. zullen aanpappen
  5. zullen aanpappen
  6. zullen aanpappen
o.v.t.t.
  1. zou aanpappen
  2. zou aanpappen
  3. zou aanpappen
  4. zouden aanpappen
  5. zouden aanpappen
  6. zouden aanpappen
diversen
  1. pap aan!
  2. papt aan!
  3. aangepapt
  4. aanpappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze