Summary


Dutch

Detailed Synonyms for afgelast in Dutch

afgelast:

afgelast adj

  1. afgelast

afgelasten:

afgelasten verb (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)

  1. afgelasten
    afzeggen; afgelasten; afblazen
    • afzeggen verb (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • afgelasten verb (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
    • afblazen verb (blaas af, blaast af, blies af, bliezen af, afgeblazen)
  2. afgelasten
    annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten
    • annuleren verb (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)
    • afzeggen verb (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • nietig verklaren verb (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
    • afbestellen verb (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)
    • intrekken verb (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • afgelasten verb (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
  3. afgelasten
    – het niet door laten gaan 1
    afgelasten
    – het niet door laten gaan 1
    • afgelasten verb (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
      • de wedstrijd werd afgelast vanwege het slechte weer1

Conjugations for afgelasten:

o.t.t.
  1. gelast af
  2. gelast af
  3. gelast af
  4. gelasten af
  5. gelasten af
  6. gelasten af
o.v.t.
  1. gelastte af
  2. gelastte af
  3. gelastte af
  4. gelastten af
  5. gelastten af
  6. gelastten af
v.t.t.
  1. heb afgelast
  2. hebt afgelast
  3. heeft afgelast
  4. hebben afgelast
  5. hebben afgelast
  6. hebben afgelast
v.v.t.
  1. had afgelast
  2. had afgelast
  3. had afgelast
  4. hadden afgelast
  5. hadden afgelast
  6. hadden afgelast
o.t.t.t.
  1. zal afgelasten
  2. zult afgelasten
  3. zal afgelasten
  4. zullen afgelasten
  5. zullen afgelasten
  6. zullen afgelasten
o.v.t.t.
  1. zou afgelasten
  2. zou afgelasten
  3. zou afgelasten
  4. zouden afgelasten
  5. zouden afgelasten
  6. zouden afgelasten
diversen
  1. gelast af!
  2. gelast af!
  3. afgelast
  4. afgelastende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "afgelasten":

  1. het niet door laten gaan1
    • de wedstrijd werd afgelast vanwege het slechte weer1