Dutch
Detailed Synonyms for afzeggen in Dutch
afzeggen:
-
afzeggen
-
afzeggen
annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten-
nietig verklaren verb (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
-
afzeggen
opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen-
afzien van verb
-
eruitstappen verb
Conjugations for afzeggen:
o.t.t.
- zeg af
- zegt af
- zegt af
- zeggen af
- zeggen af
- zeggen af
o.v.t.
- zei af
- zei af
- zei af
- zeiden af
- zeiden af
- zeiden af
v.t.t.
- heb afgezegd
- hebt afgezegd
- heeft afgezegd
- hebben afgezegd
- hebben afgezegd
- hebben afgezegd
v.v.t.
- had afgezegd
- had afgezegd
- had afgezegd
- hadden afgezegd
- hadden afgezegd
- hadden afgezegd
o.t.t.t.
- zal afzeggen
- zult afzeggen
- zal afzeggen
- zullen afzeggen
- zullen afzeggen
- zullen afzeggen
o.v.t.t.
- zou afzeggen
- zou afzeggen
- zou afzeggen
- zouden afzeggen
- zouden afzeggen
- zouden afzeggen
diversen
- zeg af!
- zegt af!
- afgezegd
- afzeggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze