Dutch
Detailed Synonyms for duik in Dutch
duik:
duik form of duiken:
-
duiken
-
duiken
-
duiken
– een sprong schuin naar voren en voorover maken 1
Conjugations for duiken:
o.t.t.
- duik
- duikt
- duikt
- duiken
- duiken
- duiken
o.v.t.
- dook
- dook
- dook
- doken
- doken
- doken
v.t.t.
- heb gedoken
- hebt gedoken
- heeft gedoken
- hebben gedoken
- hebben gedoken
- hebben gedoken
v.v.t.
- had gedoken
- had gedoken
- had gedoken
- hadden gedoken
- hadden gedoken
- hadden gedoken
o.t.t.t.
- zal duiken
- zult duiken
- zal duiken
- zullen duiken
- zullen duiken
- zullen duiken
o.v.t.t.
- zou duiken
- zou duiken
- zou duiken
- zouden duiken
- zouden duiken
- zouden duiken
en verder
- ben gedoken
- bent gedoken
- is gedoken
- zijn gedoken
- zijn gedoken
- zijn gedoken
diversen
- duik!
- duikt!
- gedoken
- duikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze