Dutch
Detailed Synonyms for opdonderen in Dutch
opdonderen:
-
opdonderen
Conjugations for opdonderen:
o.t.t.
- donder op
- dondert op
- dondert op
- donderen op
- donderen op
- donderen op
o.v.t.
- donderde op
- donderde op
- donderde op
- donderden op
- donderden op
- donderden op
v.t.t.
- ben opgedonderd
- bent opgedonderd
- is opgedonderd
- zijn opgedonderd
- zijn opgedonderd
- zijn opgedonderd
v.v.t.
- was opgedonderd
- was opgedonderd
- was opgedonderd
- waren opgedonderd
- waren opgedonderd
- waren opgedonderd
o.t.t.t.
- zal opdonderen
- zult opdonderen
- zal opdonderen
- zullen opdonderen
- zullen opdonderen
- zullen opdonderen
o.v.t.t.
- zou opdonderen
- zou opdonderen
- zou opdonderen
- zouden opdonderen
- zouden opdonderen
- zouden opdonderen
diversen
- donder op!
- dondert op!
- opgedonderd
- opdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze