Dutch
Detailed Synonyms for vastliggen in Dutch
vastliggen:
-
vastliggen
Conjugations for vastliggen:
o.t.t.
- lig vast
- ligt vast
- ligt vast
- liggen vast
- liggen vast
- liggen vast
o.v.t.
- lag vast
- lag vast
- lag vast
- lagen vast
- lagen vast
- lagen vast
v.t.t.
- heb vastgelegen
- hebt vastgelegen
- heeft vastgelegen
- hebben vastgelegen
- hebben vastgelegen
- hebben vastgelegen
v.v.t.
- had vastgelegen
- had vastgelegen
- had vastgelegen
- hadden vastgelegen
- hadden vastgelegen
- hadden vastgelegen
o.t.t.t.
- zal vastliggen
- zult vastliggen
- zal vastliggen
- zullen vastliggen
- zullen vastliggen
- zullen vastliggen
o.v.t.t.
- zou vastliggen
- zou vastliggen
- zou vastliggen
- zouden vastliggen
- zouden vastliggen
- zouden vastliggen
en verder
- ben vastgelegen
- bent vastgelegen
- is vastgelegen
- zijn vastgelegen
- zijn vastgelegen
- zijn vastgelegen
diversen
- lig vast !
- ligt vast !
- vastgelegen
- vastliggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze