Summary
Dutch
Detailed Translations for schoot from Dutch to Swedish
schoot:
-
de schoot (moederschoot)
-
de schoot (baarmoeder)
-
de schoot (verschuifbare sluiting; grendel; tong; schuif)
-
de schoot (plantestekje; spruit; scheut; jonge plant; stek)
-
schoot (bovenbenen)
Translation Matrix for schoot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bult | grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting | deurknip; klem; knip; pen; pin; rolbeugel; tapbout |
famn | moederschoot; schoot | boezems; vaam; vadem |
knä | moederschoot; schoot | knie; kromhout |
livmoder | baarmoeder; schoot | |
lås | grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting | knipbeugel; sluiswerk |
regel | grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting | dienstvoorschrift; filter; grendel; knip; regel; reglement; reglementering; richtlijn; richtsnoer; schuif; sluitinrichting voor deur of raam; stelregel; voorschrift |
stickling | jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek | loot; scheut; spruit; stekje |
urklipp | jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek | knipsel; knipsels; scheuten; schoten; spruiten; stekken; uitknipsel |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lås | vergrendelen | |
Other | Related Translations | Other Translations |
sköte | bovenbenen; schoot |
Related Words for "schoot":
Wiktionary Translations for schoot:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schoot | → knä | ↔ lap — the upper legs of a seated person |
• schoot | → skot | ↔ sheet — rope to adjust sail |
• schoot | → skot | ↔ Schot — Seewesen: Tau zum steuern und spannen der Segel |
• schoot | → knä; sköte | ↔ Schoß — die beim Sitzen durch Unterleib und Oberschenkel gebildete Körperpartie |
schoot form of schieten:
-
schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
Conjugations for schieten:
o.t.t.
- schiet
- schiet
- schiet
- schieten
- schieten
- schieten
o.v.t.
- schoot
- schoot
- schoot
- schoten
- schoten
- schoten
v.t.t.
- heb geschoten
- hebt geschoten
- heeft geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
v.v.t.
- had geschoten
- had geschoten
- had geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
o.t.t.t.
- zal schieten
- zult schieten
- zal schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
o.v.t.t.
- zou schieten
- zou schieten
- zou schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
en verder
- ben geschoten
- bent geschoten
- is geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
diversen
- schiet!
- schiett!
- geschoten
- schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schieten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skjutande | schieten; vuren | afschieten; afvuren; schoten lossen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
beskjuta | afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren | bestoken; kanonneren; met kanon beschieten |
fysiljera | afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren | |
skjuta | afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren | doorschieten; dringen; duwen; filmen; schuiven; voortschuiven |
skjuta ned | afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren | naar beneden schieten; neerhalen; neersabelen; neerschieten; overhoopschieten |