Summary
Dutch
Detailed Translations for dresseren from Dutch to Swedish
dresseren:
-
dresseren (dier africhten; trainen; africhten)
Conjugations for dresseren:
o.t.t.
- dresseer
- dresseert
- dresseert
- dresseren
- dresseren
- dresseren
o.v.t.
- dresseerde
- dresseerde
- dresseerde
- dresseerden
- dresseerden
- dresseerden
v.t.t.
- heb gedresseerd
- hebt gedresseerd
- heeft gedresseerd
- hebben gedresseerd
- hebben gedresseerd
- hebben gedresseerd
v.v.t.
- had gedresseerd
- had gedresseerd
- had gedresseerd
- hadden gedresseerd
- hadden gedresseerd
- hadden gedresseerd
o.t.t.t.
- zal dresseren
- zult dresseren
- zal dresseren
- zullen dresseren
- zullen dresseren
- zullen dresseren
o.v.t.t.
- zou dresseren
- zou dresseren
- zou dresseren
- zouden dresseren
- zouden dresseren
- zouden dresseren
diversen
- dresseer!
- dresseert!
- gedresseerd
- dresserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dresseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dressyr | dresseren; dressuur; training | |
lära | leerstelsel; leersysteem | |
skolning | dresseren; dressuur; training | opleiding; scholing; schoolopleiding; vorming |
träning | dresseren; dressuur; training | oefening; opleiding; scholing; schoolopleiding; spierwerking; training; vaardigheidsoefening; vorming |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lära | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | aanleren; bijbrengen; bijleren; eigen maken; horen; iets leren; kennis opdoen; leren; lesgeven; meekrijgen; meepikken; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; vernemen; verwerven; vinden |
träna | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | bekwamen; bijbrengen; coachen; doceren; harden; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen |
uppöva | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | |
utbilda | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | bijbrengen; leren; onderwijzen |