Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verlenen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verlenen from Dutch to Swedish

verlenen:

verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)

  1. verlenen (verstrekken; geven; schenken)
    leverera; förse; lämna över; dela ut; tillföra
    • leverera verb (levererar, levererade, levererat)
    • förse verb (förser, försåg, försett)
    • lämna över verb (lämnar över, lämnade över, lämnat över)
    • dela ut verb (delar ut, delade ut, delat ut)
    • tillföra verb (tillförar, tillförade, tillförat)
  2. verlenen (vergunnen; toekennen)
    tillåta
    • tillåta verb (tillåter, tillåtit, tillät)

Conjugations for verlenen:

o.t.t.
  1. verleen
  2. verleent
  3. verleent
  4. verlenen
  5. verlenen
  6. verlenen
o.v.t.
  1. verleende
  2. verleende
  3. verleende
  4. verleenden
  5. verleenden
  6. verleenden
v.t.t.
  1. heb verleend
  2. hebt verleend
  3. heeft verleend
  4. hebben verleend
  5. hebben verleend
  6. hebben verleend
v.v.t.
  1. had verleend
  2. had verleend
  3. had verleend
  4. hadden verleend
  5. hadden verleend
  6. hadden verleend
o.t.t.t.
  1. zal verlenen
  2. zult verlenen
  3. zal verlenen
  4. zullen verlenen
  5. zullen verlenen
  6. zullen verlenen
o.v.t.t.
  1. zou verlenen
  2. zou verlenen
  3. zou verlenen
  4. zouden verlenen
  5. zouden verlenen
  6. zouden verlenen
diversen
  1. verleen!
  2. verleent!
  3. verleend
  4. verlenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verlenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dela ut geven; schenken; verlenen; verstrekken distribueren; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; toedienen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verstrekken
förse geven; schenken; verlenen; verstrekken gerieven; verschaffen; verstrekken
leverera geven; schenken; verlenen; verstrekken aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inleveren; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren
lämna över geven; schenken; verlenen; verstrekken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
tillföra geven; schenken; verlenen; verstrekken bevoorraden
tillåta toekennen; vergunnen; verlenen akkoord gaan; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; veroorloven

Related Definitions for "verlenen":

  1. het aan iemand of iets geven1
    • we moeten hulp verlenen aan de slachtoffers1

Wiktionary Translations for verlenen:


Cross Translation:
FromToVia
verlenen bevilja gewähren — jemandem etwas Erwünschtes zugestehen
verlenen skänka; ge; giva donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.

Related Translations for verlenen