Dutch
Detailed Translations for zaaien from Dutch to Swedish
zaaien:
Conjugations for zaaien:
o.t.t.
- zaai
- zaait
- zaait
- zaaien
- zaaien
- zaaien
o.v.t.
- zaaide
- zaaide
- zaaide
- zaaiden
- zaaiden
- zaaiden
v.t.t.
- heb gezaaid
- hebt gezaaid
- heeft gezaaid
- hebben gezaaid
- hebben gezaaid
- hebben gezaaid
v.v.t.
- had gezaaid
- had gezaaid
- had gezaaid
- hadden gezaaid
- hadden gezaaid
- hadden gezaaid
o.t.t.t.
- zal zaaien
- zult zaaien
- zal zaaien
- zullen zaaien
- zullen zaaien
- zullen zaaien
o.v.t.t.
- zou zaaien
- zou zaaien
- zou zaaien
- zouden zaaien
- zouden zaaien
- zouden zaaien
diversen
- zaai!
- zaait!
- gezaaid
- zaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zaaien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beså | bezaaien; inzaaien; zaaien | |
så | bezaaien; inzaaien; zaaien | seeden |
utså | bezaaien; inzaaien; zaaien | uitstrooien; uitzaaien |
Other | Related Translations | Other Translations |
så | en dus; ofwel | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
så | op die manier; zus |